‘Ik heb het altijd graag gedaan, het is bezighouding.’
Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan, in Saint-Joseph in Haringe.
‘t Zal de tijd van het jaar zijn die het verlangen in me wekt om te vinden wat er niet meer is. In mijn koppigheid blijf ik rijden tot ik het gevonden heb en zo kom ik uit bij het einde van de wereld, of daaromtrent. In Haringe, een gehucht dat over Poperinge, zelfs over Proven ligt. Tegen de schreve. Waar het bier, of liever datgene waar het bier van gemaakt is, hoppe, aan palen groeit.
Ware het niet dat je er de tijd hoort tikken, je zou denken dat hij er stilstaat
350 inwoners zijn er in Haringe. Eén van hen is Cécile Ryon . “Irre, iegrik, oo, inne,” ze spelt het even voor de duidelijkheid. Cécile is 78. De waardin van St-Joseph. Het is vier uur in de namiddag als ik aan het café met de vrouwentongen stilval – aan elk raam is er plaats voor zes Sanseverias – en ik ben de enige klant. Maar dat deert niet. Integendeel, even een wereld voor mij alleen waar overleden dierbaren zich zouden hebben thuisgevoeld: de lambrizeringen, de vloer, de spreuken tegen de muur. Ware het niet dat je er de tijd hoort tikken, je zou denken dat hij er stilstaat.
“Mijn moeder heeft dat hier zestig jaar opengehouden. Martha van Petittens zeiden ze. Haar vader was klein van gestalte. En intussen doe ik het ook al 38 jaar.” Ze heeft een zachte stem, valt me op. “En neen, buiten de affiches tegen de muren is er hier zo goed als niets veranderd.”
Het café is al een eeuwigheid in het bezit van de familie. Ten bewijze levert ze tekst bij het plaatje waar ze naar wijst, een oude zwart-wit foto waarop het café met een parkje voor de deur in plaats van de parking die er nu ligt. “De mensen op de foto zijn de grootouders van mijn moeder. En de affiche die eronder hangt is van een schieting uit 1882.”
Maar na haar is het gedaan. Geen van de drie dochters die het café zal voortzetten. “Het is niet meer leefbaar,” legt René uit. Haar man. René Boone. 83 is hij, en groot en struis. Hij schuift af en toe eens het café binnen. “De benen willen niet meer mee. Ik ben liever op mijn gemak,” zegt hij. Hij was vroeger militair, deed het onderhoud van de helikopters in Koksijde. Een kazerne die ook zijn tijd heeft gehad. “Ze zal sluiten,” zegt hij. “Ze zeiden het vanmorgen nog op de radio. Er zullen drie of vier kazernes in de provincie dichtgaan.”
Haringe ligt voorbij het internet. 4G en wifi vallen er niet te detecteren
Haringe ligt voorbij het internet. 4G en wifi vallen er niet te detecteren, maar René heeft alles gezien en gehoord. Iedere fase uit het voetbal van de voorbije speeldag kan hij in detail beschrijven en als hij het over de veldrit heeft, voel je de modder bijna opspatten. Hij vertelt van Catalonië en de Spanjaarden. Maar even goed van Giselle over de schreve. “Daar moet je eens gaan, ze is 83, gelijk ik, en ze is Frans, maar ze bedient je zonder problemen in het Vlaams.”
Hij oogt streng, maar ontdooit snel. En zoals hij zelf zegt : “Cécile is de bazin. Het is haar café.” Zij haalt haar schouders op. Wil ze zeggen : alles is van tesamen. “Ik heb het altijd graag gedaan. En ik doe het nog graag : het is bezighouding. Toen mijn moeder het nog deed, stond ik soms mee te luisteren in de keuken en dacht ik : hoe kan je nu je pap koelen met al dat gezever? Maar nu zever ik met plezier mee. Soms moet je meeklappen met de mensen. Zelfs al zeggen ze iets waar je anders over denkt, moet je ze gelijk geven. Weten wanneer je moet zwijgen en luisteren.”
Ik doe het nog graag : het is bezighouding
‘Orten’ noemt ze het. Haar West-Vlaams is rijper en daardoor rijker, het klinkt sappiger, alsof ieder woord vanuit een ton uit de kelder komt. Ook haar mimiek en haar lichaamstaal zijn uniek. Gehoorgestoorden zouden haar kunnen volgen zonder ondertitels. Ze vertelt met haar hele lijf. Zou het daardoor zijn dat het blad van de toog aan de linkerkant, waar ze gewoonlijk staat, is afgesleten? Of is het doordat ze er de flesjes opent? Want een tap is er niet. “Daarvoor vloeit er hier te weinig bier,” legt ze uit.
Als ze het heeft over de tijd dat ze met de fiets in de wasserij in Roesbrugge werkte, draait ze met haar handen de pedalen rond. Denkt ze terug aan een jaartal, dan sluit ze haar linkeroog om zich te concentreren. Of te mikken. Hoe lang het geleden is dat ze nog eten gaf? Haar ene oogt gaat dicht. “Het moet negentien, nee, twintig jaar zijn.” En de gesloten kijker gaat weer open om een punt aan de lijn te zetten.
Alleman kende alleman. En ze zeiden een goeiedag
“We deden hier vroeger een beetje van alles : begrafenismaaltijden, ‘een koekestutje’ en een ‘zatte soepe’. Dat stak toen allemaal zo nauw niet. Maar toen kwamen er allerlei wetten en zeiden de controleurs: ‘Madametje, je werkt onder de prijs, dat gaat niet.’ Mijn man zei : ‘We gaan niet meer onder de prijs werken. Maar we gaan ook de rest van onze ‘sou’ niet aan jou geven. We stoppen ermee.”
En eventjes ontsnapt er een zucht. Was het vroeger beter? Ze schudt van neen. Maar haar mond zegt het tegendeel. “Alleman kende alleman. En ze zeiden een goeiedag. Nu zijn er hier,” en ze begint te tellen, “1, 2, 3, 4, 5, 6 nieuwe buren”. Ze wijst ze allemaal aan. “En geen van hen heeft hier al een stap binnen gezet. Die nieuwe generatie gaat niet meer op café. Als je het van hen zou moeten hebben, je mag bedelen om een boterham.” En op dat moment zwaait de deur open. En een jongeman roept : ‘Ah, Céciletje’.
Caféklap
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier