Sebastien Dewaele, nu in de cinema met ‘Nowhere’ en straks in een voetbalstadion met Preuteleute: “In Oostende ben ik nog altijd Basje”

© Christophe De Muynck
Bert Vanden Berghe

Sebastien Dewaele is dezer dagen in de bioscoop te zien in de film ‘Nowhere’, naast onder meer Koen De Bouw. De Oostendenaar, die straks ook de Diaz Arena vult met Preuteleute, zag zijn carrière de afgelopen jaren als een raket omhoog schieten. ‘The sky is the limit’, maar toch houdt hij het liefst zijn twee voetjes op de grond. “Ik mág geen schrik hebben om in de vergetelheid te belanden.”

We spreken Sebastien op een warme voorjaarsdag in het Thermae Palace, met zicht op het strand. Hij past perfect in het kader: nette kostuumvest, professioneel praatje over de film en slechts een flesje water omdat hij strak wil staan voor een rol volgend jaar. Het heeft iets Hollywoodiaans, en toch is dit de man die straks een vol stadion Bluuf me je fikkn van me velo! zal laten meebrullen. De man die straks bij zijn ouders gaat eten. De man die op de dijk makkelijk aan de praat raakt.

Streken zijn niet aan hem besteed, ook niet toen zijn carrière na Eigen kweek in een stroomversnelling kwam met films als Cargo en series als Bevergem, De Dag, Grenslanders en Undercover. Vandaag schakelt hij moeiteloos tussen opnames voor de film Het Smelt, een eigen theaterreeks en een Finse serie waar hij op de set wordt verwacht. Dat hij om kan met die woelwaters in het medialandschap, heeft ongetwijfeld te maken met zijn liefde voor de zee en Oostende. De plek waar hij zich nog altijd als een vis in het water voelt. Altijd klaar voor een sprong in het diepe. Het risico op verzuipen neemt hij er maar bij.

Dezelfde rusteloosheid typeert ook de twee hoofdpersonages in de film Nowhere, waarin hij te zien is. Daarin volgen we een uitgebluste aannemer die een dakloze tiener onder zijn hoede neemt, die op zijn beurt worstelt met zijn verleden omdat hij ooit werd achtergelaten door zijn moeder. “De film heeft mij gepakt, moet ik wel zeggen. Heel sterk wat Koen (De Bouw, red.) en Noa (Tambwe Kabati, red.) doen.”

Waarom heeft de film je gepakt?

“De hoop die het toch nog uitstraalt. Omdat hij wil weten wat er gebeurd is en aan zijn verwerkingsproces wil beginnen. Ik zag ooit een documentaire van ouders wiens kinderen ontvoerd worden. Elke avond vielen die met dezelfde vragen in slaap: waar is mijn kind? Zie ik het ooit nog terug? Zal het mij nog herkennen? Iemand zei vlakaf dat ze liever zouden hebben dat ze dood zijn, dat ze het dan echt zouden kunnen verwerken.”

“Die onrust is heel mooi weergegeven in Nowhere. Het gaat over meer dan afkomst. Die gelaagdheid vind je ook in eerder werk van Peter (Monsaert, regisseur, red.). Voor mij voelt dit met Offline en Le Ciel Flamand als een soort drieluik. Er zit altijd wel iets van erkenning, begrip en hoop in. Een herkenbare problematiek waar je je als doorsnee gelukkige burger geen zorgen over maakt, maar als het toch plots opdoemt als je in bed ligt, dan jaagt het je een gigantische schrik aan.”

Niet iedereen kan zeggen dat zijn personage Koen De Bouw mag uitkafferen.

“Ik deed dat al eens eerder bij Grenslanders, machtig. (grijnst) Zulke mensen zijn heel aangenaam om mee te spelen. Je weet dat al op voorhand. Iemand als Koen is een icoon op vlak van ervaring. Bovendien laat Peter je ook vrij in dat spelen. Er is veel geknipt in mijn scènes, maar ik vind dat niet erg. Het helpt de film vooruit. Ik heb in deze een heel dienende functie, maar ik vind dat allerminst erg. Integendeel, ik was blij om er deel van uit te maken.”

Voel je net als die hoofdpersonages ook een zekere onrust of zijn er zaken waar jij wakker van schiet?

“Op werkgebied valt dat mee. Maar op persoonlijk vlak lig ik wakker van dezelfde zaken als anderen. Als je kijkt wat er gebeurt in de wereld, word je daar toch niet vrolijk van. Of misschien moet ik wat minder op mijn gsm kijken. Maar ondertussen blijf je thuiskomen en moeten je kinderen opgevoed worden, als je het geluk hebt van kinderen te krijgen. Dat is een dagelijks werk. Of je nu loodgieter of een hoge pief bent, dan maakt dat allemaal geen verschil. Maar ik heb veel geluk thuis. Ik ben heel goed omringd.”

© Christophe De Muynck

Voor veel mensen in jouw vak waren de afgelopen twee jaren niet simpel.

“Ik heb in mijn geval niet te klagen: ik kon bezig blijven. Al was er ook dat ontegensprekelijke gevoel dat je sector niets betekent, alsof je niet relevant genoeg bent. Maar je mag ook niet te veel klagen, want zoveel mensen hadden het niet gemakkelijk. En alleen maar wijzen naar de regering, hielp ook niet. Ik had het mentaal vooral lastig, omdat ik een heel sociaal mens ben. Ik voelde ook dat ik op de rand van een inzinking zat. Maar gelukkig was er mijn gezin en mijn vrouw. Het heeft ons dichter bij elkaar gebracht en sterker gemaakt.”

Is het ook niet gigantisch frustrerend geweest dat je sector wordt lamgelegd op het moment dat je carrière helemaal in de lift zit?

Undercover 2 verscheen in volle coronaperiode. Ik had gehoopt om wat meer in het buitenland te kunnen werken daardoor, al was dat geen doel op zich. Ik hoop vooral dat mensen zien dat ik het nodige professionalisme in mijn werk leg, waardoor ze met mij willen werken. Vier, vijf maanden in het buitenland zitten, is ook niet echt aan te raden met puberende kinderen. Maar als er zoiets op mijn pad zou komen, zou ik daar wel voor open staan. Dat zijn afwegingen die je moet maken.”

Opvallend: voor ‘Eigen kweek’ was je enkel bekend in het vak, nu zou je al richting buitenland durven kijken.

“Zot hoe dat gaat, inderdaad. Zeker als je weet dat ik voor Eigen kweek eigenlijk auditie deed voor Fluppe (de wiet dealende zwembaduitbater, gespeeld door Wouter Bruneel, red.). Ik was de allereerste die langsging en de makers kregen mij niet meer uit hun hoofd, zeiden ze. Ge waart de juusten dwaazen. (lacht) Maar die opnames waren zo fijn. Dirk Van Dijck, die mijn vader speelde, zei het onlangs ook nog. Fantastisch toch: zo’n icoon, die dan drie maanden met zo’n blutsekakker als ik rondloopt en daar toch een goed gevoel aan overhoudt.”

Onlangs zonden ze de reeks opnieuw uit. Is het vreemd om het te herbekijken?

“Allerminst. Zeker dat eerste seizoen niet. Er waren geen verwachtingen en we hebben ons te pletter geamuseerd. We blijven de familie Welvaert. Sien is mijn moeder, Dirk zit voor eeuwig in mijn erte en Wim (Willaert, red.) zat er al in.”

Nooit schrik gehad om na Preuteleute, Steventje in ‘Eigen kweek’ en de eveneens sullige Kenny uit ‘Bevergem’ getypecast te worden als de ‘lovable’ loser?

(haalt schouders op) “Dan was het ook maar zo. Dankzij Bevergem heb ik Cargo kunnen doen, met opnieuw Gilles Coulier als regisseur.”

Is ‘Cargo’ dan een gamechanger geweest voor je carrière?

“Goh, gamechanger… Ik zie dat niet zo. Het heeft me de mogelijkheid gegeven om breed te gaan in wat ik doe. Dankzij de mensen van De Dag en Cargo, hebben de makers van Undercover wel gezien dat ik iets kon. Een van de schrijvers twijfelde nog, maar dat veranderde toen hij kwam kijken naar mijn theatervoorstelling Marinus (van Compagnie Cecilia, red.). Undercover, dat was helemaal mijn ding. Het lag zo dicht bij mij, ook al omdat ik een heel andere kleur van mezelf kon tonen.”

Ondanks enkele prestigieuze titels heb je nooit Preuteleute losgelaten. Cru gesteld: je voelde je niet te goed om de onnozelaar te blijven uithangen.

“Preuteleute is voor mij meer dan die kissakkerie. Dat is werken met mijn beste maat van vroeger (Tom Vanrijckeghem, red.). Nuja, werken… We zitten op zo’n dezelfde golflengte dat we de show van twee uur in vijf maandagen hebben gemaakt. Dat is absurd. Ik zou er nooit durven aan denken om ermee te stoppen. We zijn ooit gestart als cabaretduo, maar bij Humorologie vonden ze ons niet passen binnen hun kader. We wilden toch nog onze liedjes op cd uitbrengen en verkopen. We belden toen naar de organisatie van de Paulusfeesten, om te vragen of zij geen plaats hadden op de affiche. Dat kon in het college, maar de toenmalige directeur was ook al geen fan.”

“We mochten uiteindelijk optreden vlak na Lucy Loes. Man, ik scheet in mijn broek. Al onze cd’tjes waren in een kwartier uitverkocht. Wel grappig: Tom had honderd cd’tjes gebrand, en om de kwaliteit zo goed mogelijk te houden, deed hij dat op originele snelheid. Hij heeft dus echt honderd keer veertig minuten aan zijn computer gezeten. (lacht) Maar toen ging het snel: we verkochten twee keer een zaal van 500 man uit en we waren vertrokken. Ik doe het zo graag, ook al omdat niemand mag zeggen wat ik moet doen. Al hangt natuurlijk alles af of het succesvol blijft of niet. Maar niets moet. Dat maakt het zo fijn.”

© Christophe De Muynck

Je theaterwerk zit zo wat tussen Preuteleute en televisie- en filmscripts in.

“Toen ik in het college zat, wilde ik alleen maar toneel spelen. Ik wil dat niet verloochenen, al is het veel meer confronterend en harder werken.”

Een beetje meer dan vijf maandagen waarschijnlijk?

“Absoluut. Je gaat echt diep in je kop. Maar ik heb het geluk dat ik het kan doen met mensen die ik graag zie. Zo gaat Once upon a time in de Westhoek in première dit voorjaar, een stuk dat ik maakte met Wouter Bruneel. Het grappige is dat we als kind blijkbaar altijd nieuwjaar vierden in Gijverinkhove, op amper 500 meter van elkaar. Dat ik ook met Wouter (Deprez, red.) kan werken, is fantastisch. Je weet waar je begint, maar niet waar je eindigt. Dat maakt het geweldig uitdagend.”

Valt dat alles nog te combineren?

“Ik moet enorm waakzaam zijn, dat wel. Ik mag er niet veel kleine projecten bij nemen. Het optreden in de Diaz Arena valt pal in het midden van ons repetitieproces. We spelen nog op Theater Aan Zee en dit najaar gaan we op tournee. En volgend jaar heb ik echt een grote rol te pakken, waar ik nog niets mag over zeggen, maar waar ik nu al voor train.”

Hoe bewaak je die grens dan nog?

“Mijn gezin is daarin een goeie barometer. Het wordt niet altijd uitgesproken door mijn vrouw, maar je voelt het wel snel. Ik ben me er ook niet altijd van bewust dat ik zo hard aan het werken ben. Tot je dan plots twee weken niets doet en beseft: oei. Het is altijd een zoektocht, altijd schipperen omdat die angst er is om in de vergetelheid te belanden.”

Heb je daar schrik voor?

“Ik mág er geen schrik van hebben. Dat speelt toch altijd in het achterhoofd.”

Is je zelfvertrouwen meegegroeid met je succes? Of voel je je nog altijd – met alle respect – die onnozelaar uit Oostende?

“Ik doe wat ik doe, net omdat ik die onnozelaar uit Oostende niet vergeet. Dat klein gastje, die misdienaar. Ik wil niet vergeten wie ik ben. Eén keer dreigde dat te gebeuren tijdens Eigen kweek, toen ik vond dat ik door het overweldigende succes niet meer buiten kon komen. Gelukkig heeft Tom mij dan figuurlijk een paar kletsen gegeven. Want ik ben heel blij dat ik dit doel heb bereikt in mijn leven, maar voor mij is die erkenning veel belangrijker dan die herkenning.”

“Ooit had ik het erover met Tom Waes, over hoe hij omgaat met die bekendheid. Laat het passeren, zei hij. Het heeft geen zin om een halfuur te discussiëren met iemand waarom het nu niet het gepaste moment is voor een foto. Dat is niet altijd even tof als je pakweg op restaurant zit. Maar mensen staan er ook niet altijd bij stil of bedoelen het niet slecht. Hier in Oostende is dat nog wat anders, hier ben ik nog altijd Basje, één van hen. Of dat hoop ik toch. En in Gent kijken ze ook al lang niet meer op van een bekende kop.”

© Christophe De Muynck

Je staat straks ook op de set van het tweede seizoen van ‘Onder Vuur’.

“Als burgemeester van Oostende! Ik heb het nu helemaal gemaakt!” (lacht)

En recent stond je ook op de set van films als ‘Zeevonk’ en ‘Het Smelt’. Hoe was dat?

“Werken met Veerle Baetens (die Het Smelt regisseert, red.) was echt een eyeopener, qua acteursregie. Er zijn heel wat goeie regisseurs die diep gaan, maar zij ging nog verder. Misschien ook omdat het haar eerste kindje is. Het personage was helemaal gekaderd en elk zinnetje was afgemeten. Op de set wist ik perfect wat ik moest doen.”

Heb je bepaalde criteria om toe te zeggen op projecten?

“Eerlijk: niet zo veel. Als de mensen gedreven zijn en als ik voel dat ik mij ga amuseren. Met alle respect voor soaps, maar als ze bellen, heb ik niet het gevoel dat ik daar gelukkig van ga worden. Maar ik ben me ook heel bewust van de luxe die ik heb om zoiets te kunnen weigeren.”

Je schreef ook aan een eigen stuk met Wim, herinner ik mij?

“Wim heeft ook werk genoeg, dus dat wordt wellicht eentje van vele jaren. We zien wel. Ik ben tijdens de coronaperiode ook beginnen schrijven aan een comedyreeks, over een rusthuis, speciaal voor comedians. Overigens samen met Han Coucke en Bram Renders. Dat zijn we nu volop aan het pitchen.”

Je staat al heel ver, is er nog een stap hoger voor jou?

“Nee. Als kind stond ik al voor de spiegel Sylvester Stallone uit Rocky 3 na te doen. Die droom is altijd in stapjes gegaan. Eerst op de planken van het college, daarna in de zaal waar mijn vader speelde. Het jaar daarop had ik een hoofdrol in het collegetoneel. Wat zou het zijn om binnen te geraken bij het Conservatorium, dacht ik. En wat als ik slaag? Stap per stap. Mijn eerste auditie was voor Ex-Drummer, een film die de wereld rondging. Comedy was die andere grote droom. Toen Tom en ik als jonge gasten op de Paulusfeesten rondliepen, dachten we: shit, stel je voor dat we hier eens zouden staan. En nu… (denkt na) Weet je, een hogere stap: dat is gelukkig zijn. En ik bén gelukkig, hé. Dus het liefst wil ik gelukkig blijven, mijn job doen en daar ook blij van worden. Meer kan ik echt niet wensen.”