Oostendenaar Patrick Vanslambrouck schreef boek over relatie tussen Storck en Oostendse meesters

(Marc Loy)
Marc Loy
Marc Loy Medewerker KW

In zijn pas verschenen boek ‘Henri Storck en de Oostendse schilders’ belicht Oostendenaar Patrick Vanslambrouck de boeiende menselijke en artistieke relaties tussen de vader van de Belgische documentaire film Henri Storck en zijn stadsgenoten James Ensor, Léon Spilliaert en Constant Permeke.

“Ik ontmoette Storck voor het eerst in 1985 bij de inhuldiging van een plaquette door Rotary Club Oostende aan het woonhuis van Constant Permeke in de Langestraat”, opent Patrick Vanslambrouck. “Het klikte omdat we allebei ooit betrokken zijn geweest bij de realisatie van Oostendse actualiteitfilms voor de bioscoopjournaals. We zijn altijd contact blijven houden en ik ben nu ook bestuurslid van het Henri Storck Fonds.”

Henri Storck (1907-1999) groeit op in de Weststraat (nu Adolf Buylstraat) waar zijn ouders een luxeschoenenzaak uitbaten. De fascinatie voor de film, dan nog een pril en nieuw kunstgenre, doet Storck op als hij als knaap in de projectiecabine bij operateur Pierre van de pas geopende Ciné Palace tegenover de winkel voor het eerst kennis maakt met de magie van het bewegend beeld.

Zijn universiteit

Hij loopt school in het Koninklijk Atheneum en is 16 als zijn vader onverwacht overlijdt. Als oudste zoon uit een Franssprekend bourgeoismilieu runt hij nu samen met zijn moeder de winkel. Al vroeg bezoekt hij als kunstminnend adolescent bijna dagelijks, klokvast de Oostendse meesters Ensor, Spilliaert en Permeke. Alle drie zijn ze klant in de schoenhandel.

“Het contact met die grote schilders, dat was mijn universiteit!”, poneert hij later graag. “Ze kleurden mijn zorgeloze jeugd.” Met Storck bespreken ze hun werk en leren hem naar (hun) kunst te kijken.

Non-fictie

“De drie meesters zijn gefascineerd door het bewegend beeld, onder meer door de strand- en zeezichten die de cineast in Oostende filmt, en toetsten het nieuwe medium aan het statische karakter van hun schilderijen”, zegt Patrick. In de late jaren 1920 richt Storck een van de eerste ciné-clubs voor avant-garde films in België op. De drie schilders worden meteen lid.

Verder studeren is voor Storck zeker geen optie meer als hij als officieel cinegrafist van de stad na WO I het toeristisch en artistieke leven op pellicule vastlegt. Hij is er 23 als hij, als ooggetuige en beeldchroniqueur van de 20ste eeuw, definitief kiest voor een leven als documentairefilmer. Hij verhuist naar Brussel en in de volgende 60 jaar realiseert hij 70 hoofdzakelijk non-fictie films. De prent ‘Borinage’ (1933) blijkt een tijdloos monument.

Figurant

Ensor is een intimus van de familie Storck, figureert in ‘Srandidylle’ (geproduceerd door Robert en Charles Elleboudt van De Zeewacht) en ‘Blij herleven’ en komt er erg vaak over de vloer; ook bij tante Blanche Hertoge, die boven haar lingeriewinkel in de Weststraat de kunstgalerie Studio runt waar Ensor geregeld exposeert en ander kunstenaars inleidt. Spilliaert is er ook vriend aan huis. En na de vroege dood van Storcks vader, neemt Permeke af en toe die vaderrol over.

Storck kan op een fijnzinnige manier en met accurate detaillering over de drie vertellen. Maar onder andere via de contacten in Club du Cinéma komen later ook kunstpaus en kursaaldirecteur Henri Vandeputte met wie Storck het libertijnse blad ‘Tribord’ uitgeeft, Felix Labisse, Raoul Servais, Mathieu Corman en de excentrieke Col en Manchette zijn boeiende kennissenkring vergroten.

Van Ensor tot Arno

“De tekst voor dit boek schreef ik op basis van bestaande geschreven bronnen, interviews die Storck op cassette had bewaard en de talloze gesprekken die ik in de loop der jaren met hem kon voeren”, zegt de auteur. Zonder hem heilig te verklaren omschrijft Vanslambrouck Storck als: “Een intellectueel, een nieuwsgierig, humaan mens met en brede interesse in politiek, wetenschappen, kunsten en sport.”

“Hij had een erg open karakter en kon zowel goed overweg met een visser als met een minister. Zo belde hij me ooit op om te informeren naar een nieuwe plaat van Arno. Hij wou die absoluut beluisteren. Ondanks het leeftijdsverchil van 42 jaar en hun totaal ander leefwerelden. Arno heeft hem ook een paar keer thuis opgezocht.”

In zijn eerste van drie fictiefilms, ‘Strandidylle’ (1931), figureren naast James Ensor ook Spilliaert, Labisse… Maar het is wachten tot na WO II voor hij zijn vrienden kunstenaars niet meer als cameo’s inzet maar echt filmt en fotografeert.

Het boek is uitgegeven bij Snoeck, telt 96 pagina’s, tal van zwartwit foto’s en kost 22 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier