Hij heeft de beste periode meegemaakt als wielrenner, zegt hij. Hij kijkt er niet melancholisch op terug, maar met plezier. Tien jaar nadat hij zijn fiets aan de haak hing, is Nico Mattan volmaakt gelukkig met wat hij doet. Hoewel hij bijna elke dag nog met de koers geconfronteerd wordt, mist hij de wielersport niet langer. “Ik heb het beste uit mijn carrière gehaald. Je ne regrette rien.”
Waar Nico Mattan vroeger onafscheidelijk was van zijn fiets, is hij dat op vandaag van zijn smartphone. Elke twee minuten klinkt wel een gepiep. Hij voegt ons tijdens het gesprek toe op Facebook, krijgt wat grapjes door van jonge wielrenners via WhatsApp, post nog snel een foto op Instagram en leest berichtjes van mensen die hem “alweer?!” uitnodigen voor een aperitief. Toch slaagt hij er wonderwel in om zijn aandacht bij het gesprek te houden, al was hij zo met zijn kleine scherm bezig vlak voor ons interview dat hij net niet onder een tram belandde. Nog voor we afspreken aan zijn voormalige supporterslokaal Chalet des Bains in Koksijde, troont hij ons nog snel mee naar een beachbar enkele kilometers verderop, waar een mobiele tapinstallatie staat. De beertruck uit 1966 serveert niet alleen zijn geliefde Kwaremont, waar hij vertegenwoordiger van is, maar er hangen ook koersfoto’s van weleer in. Als de tap aangesloten was geweest, had hij zonder twijfel gratis bier uitgedeeld aan voorbijgangers. Het is al snel duidelijk dat je je – net als vroeger in de koers – zelden verveelt met een man als Mattan.
Lang geleden dat je nog op de fiets hebt gezeten?
“Het zal nu al een tweetal maanden geleden zijn, ja. Weet je wat het is? Als je elke dag om 8.30 uur begint en ‘s avonds pas thuis bent tegen 19 uur, dan heb je echt geen goesting meer. Als we vrijdagavond weggaan, dan slaap ik al eens uit in het weekend. Of ben ik op stap met de juniores, dus komt het er niet van. Nee, als ik weer op mijn fiets kruip, dan doe ik het liever alleen. Als je geen conditie meer hebt en zo’n oude vent van 70 steekt je voorbij…”
Zou je nog kunnen sterven in het wiel?
“Ik moet mij bewijzen op mijn werk, niet meer op mijn fiets. Als ik nog eens aan iets meedoe, zoals De Hel van Mattan komend weekend, dan kan ik wel volgen. Op mijn tempo.”
Mis je het niet, de koers an sich?
“Nee, het was vroeger ook veel leuker dan nu. Het is veel te serieus geworden. Dat komt omdat er ook alsmaar meer geld mee gemoeid is. Kijk maar naar subtoppers van nu, zonder namen te noemen, die nog geen wedstrijd gewonnen hebben en het dubbele verdienen van toen ik Gent-Wevelgem won. Ik had veel liever mijnen tijd als coureur. Nu wordt er veel meer tussen de lijntjes gelopen. Je bent ook nergens meer veilig als renner. Als je een pint gaat drinken, staat het meteen op Facebook of Twitter.”
“Mensen kijken eerst naar mijn buik en dan pas in mijn ogen. Ik mag het wel tien keer per dag horen dat ik verdikt ben”
De charme is er wat van af.
(knikt) “Je hebt ook geen karakterkoppen meer zoals een Ludo Dierckxsens. Yves Lampaert? Die steekt er inderdaad nog bovenuit, ja. Hij is nog iemand met gezond boerenverstand, niet geforceerd. Zelfs mijn pa zit in zijn fanclub.”
Is de koers op zich ook veranderd?
“Die aanvallen op La Redoute met Frank (Vandenbroucke, red.), die zie je niet meer. Figuren als Pantani, Cippolini… noem nog eens een pure klimmer. Of een echte helper. Die helpers bestaan niet meer.”
Is de sport egoïstischer geworden?
“Elk voor zich zeker? Het is veranderd op alle vlakken, dat hoor je genoeg als je babbelt met verzorgers en mecaniciens die al twintig jaar meedraaien. Na de koers gingen we vroeger eentje drinken met Vanpeteghem op hotel en werd er gepraat over wat er was misgelopen. Nu gaat iedereen naar zijn kamer en is daar wat bezig met zijn computer. Ik ben ook veel bezig met mijn smartphone, maar toch… Figuren als VDB bestaan niet meer. Er viel altijd wel een mooi verhaal te rapen voor de pers. Maar andere bad boys? Sommigen zijn eerder een plechtige communicant.”
Wat is de beste raad die je jonge renners geeft?
“Dat ze hun intuïtie moeten volgen, niet altijd té berekend mogen zijn. Door tegen de muur te rijden, leer je ook koersen. Ik kan die gastjes nog veel bijleren, hoe je een bidon moet aannemen of er misschien blijven aanplakken. (grijnst) De truken van de foor, ja. Als je niet goed genoeg bent, moet je daar wat van profiteren.”
Je begon je carrière 25 jaar geleden, zou je het anders aanpakken als je er nu op terugkijkt?
“Maar neen, gij. Ik heb het beste uit mijn carrière gehaald. Ik heb plezier gemaakt, van alles uitgestoken… Ik kon misschien wel ooit een grote klassieker gewonnen hebben. Maar misschien kon ik ook de kilometers niet aan boven de 200 kilometer. Nee, je ne regrette rien. Wat moest ik anders gedaan hebben? Ik ben blij met mijn parcours. En ik heb veel te danken aan Frank.”
Denk je nog vaak aan hem?
“Niet elke dag, maar toch wel veel, ja. We zijn samen naar Senegal geweest, zaten daar samen op café…”
Heb je spijt over hoe het gelopen is?
“Wat als ik meegegaan zou zijn naar Senegal? Ik ging normaal gezien meegaan, maar ik mocht toen niet van mijn vrouw. Maar ik zou hem ook niet hebben tegengehouden, denk ik. Ik was zijn vader niet, hé.”
Heeft het lang geduurd vooraleer je het een plek kon geven?
“Toch een paar jaar, ja. Hoe minder je in de koers zit, hoe minder je ook in contact komt met die wereld.”
“Ik ben bitter weinig thuis, maar ik vóél me wel overal thuis”
Je bent nu tien jaar gestopt. Veel wielrenners hebben last van het zwarte gat als ze er de brui aan geven.
“Ik geef toe dat er jaren waren dat ik echt niet wist wat ik moest doen. Ik ben een paar keer ploegleider geweest, maar je bent elke keer afhankelijk van je sponsors. Wat ik nu doe, bij Kwaremont, is helemaal mijn ding. Mijn pa was bierhandelaar, ik drink graag een pintje en ben graag onder de mensen. Mijn regio is vooral Zuid-West-Vlaanderen en de Vlaamse Ardennen. Eén keer per week ben ik ook in Wallonië. En aangezien we de Flanders Classics sponsoren, ben ik op bijna elke grote koers, dus heb ik de perfecte job gevonden. Ik kan niet thuiszitten, neen. Ik ben ook bitter weinig thuis, maar ik voel me wel overal thuis.”
Wringt het dan niet als je die gasten op de fiets voorbij ziet passeren?
“Nee, ik zou het mij ook niet meer kunnen voorstellen dat ik daar tussen zit. En dan te bedenken dat ik vier keer de Tour de France heb gereden zonder helm. Op vandaag is zoiets ondenkbaar. Een paar jaar geleden ging ik met een groep fietsen, tot iemand mij voorbijstak en een duw gaf. Hij had me niet meteen herkend en foeterde dat ik gevaarlijk bezig was zonder helm. Het is zover gekomen dat mensen je daarop wijzen. Pas op, ik vind het een goede zaak als ik zie hoe de helm ingeburgerd is bij de jeugd of bij de kindjes aan de schoolpoort, maar ik mag nog altijd beslissen voor mezelf, zeker? Als ik in groep rij, doe ik er wel nog een aan, maar niet als ik alleen rij. Er zijn nu ook meer dodelijke accidenten met helm dan vroeger zonder helm.”
“Het geeft een gevoel van veiligheid, waardoor je meer risico’s gaat nemen. Zonder helm ga je minder in dat laatste gaatje kruipen in de spurt. Ik ben bitter weinig gevallen, heb ook haast niks gebroken. Enkel een barstje in mijn elleboog en een keer in mijn heup. Wat die valpartijen betreft, zijn de oortjes ook geen goede zaak. Vroeger wisten de buitenlanders niet waar de Kwaremont lag. Nu weten ze het wel allemaal omdat ze gestuurd zijn vanuit de auto. En iedereen wil dat zijn renner als eerste die bocht naar boven neemt, maar als 200 coureurs dat moeten doen… Tja. Oortjes zijn goed voor de veiligheid, bijvoorbeeld als er ergens een olievlek ligt. Maar ze maken de koers wel saaier, je ziet ook meer massaspurten. Vroeger wist je niet wie er mee was en moest je maar je plan trekken.”
Ga je de koers ooit kunnen loslaten, denk je?
“Het is nu al veel verminderd. Een paar jaar geleden ging ik nog een tv-scherm zoeken als ik ergens zat, maar nu niet meer. Ik volg het nog wel, via verschillende kanalen, maar zoiets slijt. Ik ken ook maar de helft meer van de renners. Jonge gasten als Jens en Gianni hoor ik bijna elke dag omdat dat maten zijn geworden, maar om nu langs de kanten van de Tour te gaan staan applaudisseren voor Quintana… nee, daar pas ik voor. Ik heb het gisteren nog gezegd tegen een paar vrienden. Dat ik soms liever pakweg Jean-Pierre Declercq zou heten, omdat ze dan niet zouden weten wie ik ben. Want mensen zien nog altijd die sportmens. Ik merk het genoeg aan hun blikken. Ze kijken nooit in mijn ogen, maar naar mijn buik. Zeker mensen die ik al lang niet meer gezien heb. ‘Of ik niet verdikt ben?’ Maar echt, ik hoor dat dagelijks tien tot vijftien keer, hé. Als je vaak op café komt… En dan moet je nog beleefd zijn of dan is ‘Nico Mattan precies een dikke nek geworden.’ Ik ben een gewone mens en ja, ik geef toe dat er wel vijf kilo af mag. Maar mijn vader is ook niet van de magerste. Nu, ik heb mijn mooiste tijd gehad als sportmens, als renner. Ik bedoel het niet zo zwartgallig als het klinkt. Ik doe op vandaag opnieuw wat ik graag doe en ik ga dat nog een tijdje blijven doen, dus ik mag niet klagen. Zeker niet.”
Strandwandeling
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier