Fysiektrainer KVO Korneel Deceuninck: “Onze spelers fit krijgen, dat is echt teamwork”

Korneel Deceuninck: “Het is mijn taak om zoveel mogelijk fitte spelers ter beschikking te stellen van de coach.” © Timmy Van Assche
Timmy Van Assche
Timmy Van Assche Medewerker KW

KV Oostende lijkt de juiste cadans te hebben gevonden en kijkt zaterdagmiddag om 16 uur Club NXT in de ogen. De match wordt gespeeld op Schiervelde in Roeselare, slechts een paar minuten fietsen voor fysiektrainer Korneel Deceuninck. Al spreekt hij liever van ‘voetbalconditietrainer’. “Een coach zoveel mogelijk fitte spelers geven: dát is het doel van een goeie assistent.”

Deceuninck, nu 36 jaar en onlangs voor het eerst papa geworden, zette zo’n 30 jaar geleden z’n eerste voetbalpassen bij lokale club Dosko Beveren. “Mijn voetbalcarrière zat er echter op toen ik mijn voorste en achterste kruisbanden scheurde tijdens een amicaal tornooitje. Ik zat toen in mijn laatste jaar hoger onderwijs. Mijn knie is nooit volledig van die blessure hersteld – volledig normaal lopen zit er bijvoorbeeld niet in. Bij Dosko werd ik later wel jeugdcoach en -coördinator, en interim-hoofdtrainer.”

Van Kortrijk naar KVO

Deceuninck maakte in 2011 de overstap naar de jeugd van KV Kortrijk, onder de auspiciën van toenmalige coördinators Kristof Mortier en Gino Caen. “Ik zat er in totaal mooie seizoenen en coachte de U16, U17, U19 en beloften. Leuk om weten: Nils Vanneste, nu sportief directeur bij KVO, kwam toen in Kortrijk bij mij stage lopen voor z’n trainersdiploma.”

De jeugd van KVO plukte Deceuninck weg bij Kortrijk, waarna een goeie samenwerking volgde met Rik Coucke en de intussen doorgegroeide Vanneste. “Ze zochten iemand met ervaring in de verschillende jeugdreeksen. Bovendien liep in Oostende het succesvolle Edufoot-project in samenwerking met secundaire scholen, iets soortgelijks bestaat ook in Kortrijk”, legt Deceuninck de overgang uit. “Onder invloed van onder meer Gino Caen, toen assistent van Yves Vanderhaeghe, groeide ik door van de jeugdreeksen naar de Oostendse A-kern.”

Geen fitnesscoach

“Van jeugdcoach naar fysiektrainer bij de A-ploeg is een grote stap. Ik heb een diploma in lichamelijke opvoeding en voltooide cursussen in physical coaching. De interesse in het fysieke was altijd al erg groot. Maar ik zie mezelf niet als een fitnesscoach: ik ben een voetbalconditietrainer. Want alle fysieke parameters staan in het teken van voetbal. Je kan fitnessen met zware gewichten en talloze squats doen, maar in hoeverre helpt dat in een match?”

“Zo koppelen we loopvolume aan intensiteit. Elke training 8 kilometer lopen is weinig zinvol als het steeds op hetzelfde ritme gebeurt. Dankzij trainingen in kleine partijvormen – bijvoorbeeld drie tegen drie – oefenen we op hoge intensiteit, acceleratie en deceleratie. Want vergis je niet: als je tijdens het hoog druk zetten niet op de juiste manier tot stilstand komt, kan je bijvoorbeeld hamstringblessures oplopen.”

Data

Data. Er is de laatste jaren heel veel inkt over gevloeid. Toch zijn data lang niet alles. “Het belangrijkste is wat je op training ziet. Met het blote oog kan je al waarnemen of iemand goed aan het trainen is of niet. En dat kan dat gevoel staven of ontkrachten. We kunnen bijvoorbeeld signaleren aan de coach of een speler al te veel inspanningen heeft geleverd en aanraden om hem even aan de kant te laten met het oog op frisheid en scherpte. Of omgekeerd. Data staat dus niet op één, maar dienen ter ondersteuning.”

Een manier om data op te halen, is via de gps-trackers op de rug van de spelers – meer specifiek tussen de schouders. Dat levert toch enkele interessante cijfers op. “Onze flankspelers en centrale middenvelders leggen grotere afstanden af aan een hogere intensiteit dan een centrale verdediger. Neem nu middenvelder Massimo Decoene: tegen Zulte-Waregem liep hij maar liefst 12,6 km en centrale verdediger Thomas Basila 9,5 km. Of linksachter Brent Laes, die altijd 1.200 snelheidsmeters of high intensity runs haalt – dat zijn sprints boven de 20 km per uur. Op training zal Laes dan ook 700 snelheidsmeters halen en pakweg Anton Tanghe zo’n 500 snelheidsmeters. Ook Jonas Vinck, Manuel Osifo en Mo Berte halen makkelijk meer dan 1.000 snelheidsmeters. Ik zie overigens amper verschil tussen eerste en tweede klasse.”

Atanga is snelst

Maar zoals gesteld zeggen cijfers niet alles. “Osifo legt elke match zo’n 12 kilometer af en haalt dus ook hoge snelheidsmeters. Maxime D’Arpino toonde dan weer z’n voetballende kwaliteiten, ook omdat Osifo en Decoene zoveel werken.” De snelste speler van de groep? “David Atanga: die haalt snelheden van 36 km per uur en legt in wedstrijden zowat 500 m af aan meer dan 25 km per uur. Ook Robbie D’Haese en Cedrick Van Daele kunnen tot 35 km per uur aan. (lacht) Ja, die moeten oppassen dat ze in de zone 30 niet geflitst worden. Om die cijfers in perspectief te plaatsen: probeer maar eens met een gewone fiets 30 km per uur te halen. Daar moet je al flink wat voor doen, hé.”

Deceuninck maakt nog een belangrijke kanttekening. “Je moet ook verstandig lopen. Je kan hoge waardes hebben, maar continu achter de bal aan moeten hollen of – letterlijk – verloren lopen. De speelstijl bepaalt veel. En ook: soms zouden de toeschouwers op training kunnen denken dat het een gezapige oefengalop was. Niks is minder waar. Trainer Stijn Vreven eist de volle honderd procent inzet. Een rustige training? Dat is uitgesloten. Alles moet aan de volle honderd procent gebeuren. Zo haal je eventuele nonchalance eruit. Soms zien toeschouwers ons tennisvoetbal spelen en leute maken, maar vergeet niet dat we in de voorafgaande training net 9 km en 70 sprints hebben afgewerkt.”

Deceuninck fungeert als schakel tussen de medische en sportieve staff. “Alessandro Albanese (die eind augustus een meniscusblessure opliep, red.) zit stilaan in de laatste fase van zijn revalidatie. Alvorens de veldtraining te hervatten, komt hij eerst bij mij langs. Dan pas kan hij meedoen aan de opwarming, weer apart trainen, opnieuw deelnemen aan de opwarming én passing, en zo rustig opbouwen.”

Vertrouwenspersoon?

“Of ik een vertrouwenspersoon ben? Niet noodzakelijk, al sta ik wel dichter bij de spelersgroep. Zeker van jonge spelers als Berte, Osifo en Andy Musayev, die ik al ken van bij de U16. Ach, het is gewoonweg een mooie job. Het is mijn taak om zoveel mogelijk fitte spelers ter beschikking te stellen van de coach. Maar het is een kwestie van teamwork: alles van conditie en tactiek op training en matchen moet netjes in elkaar schuiven. Daarom is een conditietrainer veeleer een assistent. Veel fitte spelers zorgen voor concurrentie en dat houdt iedereen scherp.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier