Help! West-Vlaanderen raakt volgebouwd: elk jaar 1.465 voetbalvelden bebouwing erbij

© Foto Kurt
Olaf Verhaeghe

De voorbije twintig jaar werd in onze provincie jaarlijks 732 hectare open ruimte ingenomen door nieuwe bebouwing. Dat zijn 1.464 voetbalvelden per jaar en dat twintig jaar aan een stuk. Vooral aan de kust vloeit het beton rijkelijk, maar ook elders rukken de bouwkranen op. “Nochtans zijn onbebouwde gebieden essentieel voor het grondwater en de landbouw.”

Laten we beginnen met het goede nieuws: in vergelijking met de vier andere Vlaamse provincies hebben wij wél nog open ruimte. Iets meer dan drie vierden van het landoppervlak in West-Vlaanderen is niet bebouwd. Maar die open ruimte verdwijnt jaar na jaar en aan een hoge snelheid. In 2000 was nog maar 19,83 procent van West-Vlaanderen bebouwd, vandaag is dat al 24,09 procent. Mede daarom kondigde de vorige Vlaamse regering een betonstop af. Die werd door de huidige ploeg, bestaande uit dezelfde drie partijen N-VA, Open VLD en CD&V, herdoopt tot bouw-shift nadat de onduidelijkheid voor een rush op bouwgronden zorgde en het betontempo zelfs toenam.

De naam mag dan wel zijn veranderd, het doel blijft hetzelfde: tegen 2025 moet de ruimte-inname in Vlaanderen afgebouwd worden tot maximaal 3 hectare per dag. Vanaf 2040 mag niet meer worden gebouwd in open ruimte, bouwen zal enkel nog kunnen in al ingenomen ruimte. Woonuitbreidingsgebieden worden geschrapt, overstromingsgevoelige bouwgronden herbestemd en eigenaars voldoende gecompenseerd. Wie zijn of haar bouwgrond plots anders ingekleurd ziet worden, zal kunnen rekenen op een eerlijke vergoeding, een ruil of bouwrechten op een andere locatie in een kern.

Hoogste tempo

Maar we zijn nog geen 2025 en nog lang geen 2040. Een ommekeer dringt zich op, liever vandaag dan morgen. Uit onderzoek van onze krant blijkt dat de voorbije twintig jaar maar liefst 14.637 hectare open ruimte in West-Vlaanderen bebouwd werd. Een tempo van 731,85 hectare oftewel 1.464 voetbalvelden per jaar. In vergelijking met andere Vlaamse provincies ligt dat betontempo bij ons het hoogst. In Oost-Vlaanderen werd elk jaar 701,01 hectare extra bebouwd, in Antwerpen 560,50 hectare en in Limburg (446,34) en Vlaams-Brabant (429,24) zelfs minder dan 450 hectare per jaar.

Op gemeentelijk niveau sneuvelen in onze provincie gemiddeld 23 voetbalvelden open ruimte per jaar, goed voor gemiddeld 313 vierkante meter per dag (!). Koplopers in absolute cijfers de voorbije twintig jaar zijn Brugge (106 voetbalvelden extra per jaar), Koksijde (83 per jaar), Oostende (65), Knokke-Heist (65) en Roeselare (63 voetbalvelden per jaar). Vooral voor Oostende dat al de hoogste bebouwingsgraad in West-Vlaanderen kende, is die toename opvallend. Ondanks het grootschalige natuurinrichtingsproject in het Krekengebied is vandaag meer dan 71 procent van het stadsoppervlak ingenomen door bebouwing, een stijging met 11,12 procentpunt in vergelijking met 2000. Kuurne (59,98 procent), opnieuw Brugge (54,28 procent), Izegem (53,26 procent) en Bredene (51,75 procent) maken de top vijf van de dichtstbebouwde gemeenten en steden in onze provincie vol.

Vooral aan de kust, een van de meest verstedelijkte zones van Vlaanderen, zet de betonisering zich verder door. In Koksijde steeg de bebouwde oppervlakte tussen 2000 en 2019 met 12,96 procentpunt, in Bredene met 10,86 en in De Panne met 9,04. Ook Knokke-Heist (+8,7 procentpunt), Blankenberge (+8,52 procentpunt) en De Haan (+8,49 procentpunt) scoren ver boven het West-Vlaams gemiddelde van +4,63. Ook elders vloeit het beton rijkelijk, zeker in het zuiden van West-Vlaanderen. Wielsbeke bijvoorbeeld ging van minder dan 33 procent bebouwde oppervlakte in 2000 naar bijna 43 procent in 2019, een toename van maar liefst 10,73 procentpunt. En ook in Roeselare (+9,96 procentpunt), Waregem (+7,88 procentpunt), opnieuw Izegem (+6,87) en Ingelmunster (+6,67) rukte de bebouwing snel op.

Grondwater

Verrassend is dat niet echt, de gronden die worden bebouwd, werden immers in de jaren zeventig als woon(uitbreidings)gebied ingekleurd. Vraag is of al die woongebieden wel allemaal even geschikt zijn en of de nood aan nieuwe woningen hoog is en blijft. Tom Coppens is hoogleraar stedenbouw en ruimtelijke planning aan de Universiteit Antwerpen en geldt als een expert op vlak van ruimtelijke ordening. “In West-Vlaanderen is men een stuk minder selectief dan elders wat de grootte van toekenning van percelen betreft. Ik hoor West-Vlaamse burgemeesters vaker zeggen dat de bouwshift ‘het beleid van Brussel is’. De bereidheid om compacter te bouwen, zeker in landelijke gemeenten, ligt lager. Nochtans is het openhouden van onbebouwde gebieden voor de bescherming van het grondwater en de toekomst van de landbouw essentieel. Ook voor overstromingsgevaar is het behouden van reserves absoluut aangewezen.”

“Gemeenten hebben niet voldoende capaciteit om zelf een visie te ontwikkelen” – Tom Coppens, hoogleraar stedenbouw en ruimtelijke planning (Universiteit Antwerpen)

De ruimtelijke voetafdruk van de West-Vlaming is er de voorbije twintig jaar bovendien allerminst kleiner op geworden, integendeel. Waar we in 2000 nog met ruim 18 inwoners per bebouwde hectare leefden, zijn dat er in 2019 nog 15,5. Niet één West-Vlaamse gemeente of stad slaagde er tussen 2000 en 2019 in om te verdichten. De daling is grotendeels te wijten aan gezinsverdunning. Oudere gezinnen of alleenstaanden blijven te lang wonen in grote huizen waardoor naar schatting in zeven op de tien woningen kamers leegstaan. Maar we wonen en leven vooral ook meer verspreid, vaak in lange linten of in nieuwe verkavelingen aan de buitengrenzen van de steden en gemeenten.

Zeven keer duurder

En dat terwijl experten al langer hameren op verdichting, kernversterking en compacter en hoger wonen. “Onderzoek toont aan dat verspreid wonen de gemeenschap enorm veel kost”, stelt Tom Coppens. “Je hebt meer wegen, meer rioleringen, meer nutsleidingen nodig. Niet alleen op vlak van infrastructuur, maar ook de onderhoudskost ligt stukken hoger. Iemand die in een villa in lintbebouwing woont kost tot zeven keer meer aan onderhoud dan iemand die in een stadskern woont. Dat alles terwijl we niet eens voldoende middelen hebben om de wegen simpelweg op peil te houden. We leven op dat vlak al decennia boven onze stand. Alsof je in een huis woont met zeven slaapkamers terwijl je het onmogelijk kan onderhouden.”

Dichter bij elkaar wonen is dus de oplossing. “We moeten evolueren naar een auto-onafhankelijke ruimtelijke structuur”, aldus Tom Coppens nog. “Steden, gemeenten en dorpen moet zodanig worden ingericht dat je alle dagelijkse behoeften te voet of met de fiets kan vervullen.” De zogenaamde 20-minutenomgeving is daarbij het uitgangsprincipe.

“De voordelen zijn legio: minder vervuiling, minder ongevallen en een fittere bevolking. Maar ook sociaal gezien is het interessanter. Op een lint wonen, allemaal naast elkaar, met duidelijke tuinafscheidingen is niet meteen de ideale omgeving voor interactie. Door compacter te wonen en meer ruimte voor parken en publieke ruimte te voorzien, creëer je die omgeving net wel.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier