De kaarsgieters verkochten ook zeep

Het wapen van de kaarsgieters. (gfs)
Chris Weymeis
Chris Weymeis Medewerker KW

Als geen ander kent Brugge een boeiende geschiedenis. Die bestaat niet enkel uit grootse gebeurtenissen, maar nog meer uit veel petites histoires, kleine wetenswaardigheden die zelden of nooit worden opgerakeld. In de reeks ‘Brugsche vertalseltjies’ diept gediplomeerd stadsgids Chris Weymeis weetjes op uit een rijkgevulde historische grabbelton. Deze week: de kaarsgieters verkochten ook zeep.

Om het gezellig te maken, wordt al eens een kaarsje ontstoken, maar kaarsen waren in het verleden, samen met (hout)vuur, vaak de enige bron van verlichting. Het ambacht van de kaarsgieters was dan ook heel belangrijk. Om in het ambacht opgenomen te worden, moest men ten minste een leertijd van vier jaar doorlopen en een meester mocht slechts één cnape hebben die vanaf zijn 15de het ambacht kon aanleren.

Het ambacht werd bestuurd door een deken en vijf vinders of raadsleden. De oudst bekende samenstelling van de eed of bestuur komt voor in een akte van 1377. Het ambacht had ook een gilde of godsdienstig genootschap, bestuurd door een kerkmeester die ook het gildegeld inde.

Kaarsgieters mochten slechts één winkel openhouden en de invoer van kaarsen was verboden, behalve tijdens de Brugse jaarmarkten. Enkel de kaarsgieters mochten kaarsen per gewicht verkopen, maar venten met kaarsen was verboden. In hun winkel verkochten de kaarsgieters niet enkel roetkaarsen, maar ook vette waren; daarom werden ze ook vettewariers genoemd. Tot die waren behoorden onder andere zeep die werd verkocht bij tonnen, alfve, quartkins of ter snede bij den ponde. De prijs van de kaarsen werd bepaald door die van het roet, ook wel ruet, ruete of roete genoemd. Roet is het vet afkomstig van sommige dieren dat werd gebruikt om vet- of smeerkaarsen te maken. Zo was het de leden van het ambacht verboden het roet bij de slachters te kopen; ze moesten dat bij de slagers doen.

boete en straf

Wie zich niet aan de regels hield, kon door het ambacht worden gestraft en bij erge gevallen door de schepenen. Soms werden boetetochten of boetepelegrinages opgelegd. Dat was de straf voor kaarsgieter en messenvechter Pieter de Bey. Hij werd veroordeeld tot een pelgrimstocht naar Sint-Jacob de Compostela.

Aanvankelijk hielden de kaarsgieters hun vergaderingen in hun ambachtskapel in de Sint-Basiliuskapel, de benedenkerk van de Heilig Bloedkapel. Tussen 1581 en 1593 vertrokken de kaarsgieters naar de Sint-Pieterskapel, nu bekend als ’t Keerske in de Keersstraat. Vóór 1615 hadden ze geen ambachtshuis, maar in 1616 kregen ze van de schepenen de toestemming om naast hun kapel een ambachtshuis te bouwen. Dat werd onder de Franse bezetting als nationaal goed verkocht, maar bleef tot op heden gelukkig wel bewaard.

Herlees alle afleveringen via www.kw.be/dossier/Brugschevertalseltjies. Vragen over een Brugs historisch onderwerp? Mail naar brugseverhaaltjes@gmail.com.

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise