Op de Mercator met acteur en regisseur Duc Duquennoy: “We brengen de stukken die we willen brengen”

Duc Duquennoy: “Ik was 15 jaar en op een dag stond er een wildvreemde man voor de deur, die me vroeg of ik zin had om toneel te spelen En dat beviel me veel meer dan sport.” © Davy Coghe
Edwin Fontaine
Edwin Fontaine Medewerker KW

Duc Duquennoy (66) staat 50 jaar op de planken en stuurt Teater Studio James Ensor. “We vragen ons elk jaar af of het relevant is om door te gaan”, zegt de Oostendenaar die bekend is bij zijn voornaam. Hij zag de Oostendse toneelwereld evolueren en kijkt vooruit: “Volgend jaar staan bij ons 23 mensen op scène.”

“Ik ben een geboren en getogen Oostendenaar en de Mercator is er al altijd geweest. Voor mij is het één van de ijkpunten in de stad. Een ijkpunt dat niet verdwijnt. Ik volg van op afstand de Mercator en weet af van de restauratie omdat vrijwilligers uit De Grote Post ook op de Mercator meewerken. En ik vind dat het schip langs de kade goed tot zijn recht komt.”

Je naam is een mooie alliteratie, maar je heet bij je voornaam eigenlijk niet echt zo. Hoe is dat zo gekomen?

“Mijn hele schoolcarrière verliep op Stene. In de kleuter- en lagere school en het atheneum aan de overzijde van de straat. Ik was één van de leerlingen met de langste loopbaan op Stene. Op het einde van de lagere school gingen vrienden de verkorting van mijn familienaam gebruiken. Duc, Ducsje. Ik heb het dan aangewend als een roep- of artiestennaam, maar 98 procent van de mensen die me kennen, weten mijn echte voornaam niet. Ik vind het wel leuk om het zo te houden.”

Je hebt een heel diverse loopbaan. Was het een bewuste keuze om telkens in een andere sector aan de slag te gaan?

“Meteen na mijn secundair startte ik op de treinen bij Wagons-Lits. Na een jaar legerdienst keerde ik terug en was er begeleider in de slaapwagons op de verre bestemmingen. Op school had ik het wel voor de talen en deze job liet me toe om die verder bij te spijkeren, want ik kwam in contact met anderstalige klanten en reisde Europa door. Bij Wagons-Lits bleef ik 14 jaar. Nadien werkte ik tien jaar in een cd- en multimediawinkel onder de Inno in de Kapellestraat en later als winkelverantwoordelijk in de vestiging in de Torhoutsesteenweg. Gedurende vier jaar werkte ik ook als kwaliteitsverantwoordelijke in een voedingsbedrijf en bij een ander bedrijf op de kwaliteitsdienst. De laatste acht jaar van mijn carrière waren bij De Grote Post, onder meer als begeleider van de scholenwerking. Nu ben ik met pensioen. Toch heb ik niet steeds zelf gekozen om te veranderen van job. De Wagons-Lits stopten en op een bepaald moment stortte de cd-markt in en stopte de winkelketen. Maar ik ben blij om de gevarieerde loopbaan, want ik kon overal mijn mannetje staan, hoewel ik niet doorgestudeerd had. Overal deed ik ervaring op. Het verrijkte me als mens.”

Hoe ben je destijds in de toneelwereld beland?

“Ik was 15 jaar en op een dag stond er een wildvreemde man voor de deur, die me vroeg of ik zin had om toneel te spelen. Hij had een tip gekregen van een leerkracht. Ik had als kind wel eens op een schoolpodium een liedje van Toon Hermans gezongen, maar had daarnaast geen toneelervaring. Daags nadien was er een repetitie en kreeg ik de rol, die bij wijze van auditie enkel bestond uit het achterna hollen van een meisje rond de tafel. Ik werd lid van Harlekijntje, het jeugdgezelschap van Teater Studio James Ensor. Ze speelden schoolvoorstellingen voor kinderen in het auditorium van het Kursaal. Harlekijntje was de figuur die de voorstellingen inleidde en de aandacht van de kinderen trok. Het toneelspelen beviel me veel meer dan sport. Ik baskette, maar werd slechts twee minuten opgesteld toen we 37 punten voor stonden. En in mijn voetbaljaar brak ik mijn sleutelbeen. Toneel spelen was mijn ding. Eerst bij Harlekijntje en vanaf mijn 18de bij Studio James Ensor, beiden geleid door Michel Wijffels en Francine Lescouhier. Elk jaar was er een stuk en op mijn 25ste deed ik mijn eerste regie. In Zonen van Eva speelde ik met Glenn Dugardin. Sindsdien is er de combinatie van spelen en regisseren.”

Je bent het gezelschap uiteindelijk ook gaan leiden. Was dat je ambitie?

“Daar werd ik ook weer door overvallen. Michel Wijffels was voorzitter en artistiek leider en wou stoppen. Op een dag kondigde hij dat ook aan en voegde er meteen aan toe dat ik zijn plaats moest overnemen. Het was een statement. Sindsdien ben ik voorzitter en artistiek leider. Ik speelde 35 stukken en regisseerde er ook 35, soms bij andere gezelschappen.”

Zag je de Oostendse toneelwereld veranderen?

“Op een bepaald moment waren er 14 gezelschappen in Oostende. Ze speelden twee of drie producties per jaar. Nu zijn er veel minder gezelschappen, die nog één of twee keer spelen per jaar. Een toneelgezelschap verschilt niet zoveel van een andere vereniging, waarbij je enkele ‘trekkers’ hebt. Als die wegvallen, is er soms geen opvolging en dan houden de anderen er mee op. Ik herinner me een gezelschap waar het oudste lid de decorbouwer was. Toen die overleed, was het gedaan met de vereniging. Het is niet zeker dat de vermindering van het aantal toneelkringen een slechte zaak is. Het kan misschien de kwaliteit ten goede komen.”

Hoe stelt Studio James Ensor het nu?

“Goed. We hebben verschillende streefdoelen. We willen twee producties per jaar brengen en dat lukt, met af en toe eens een uitzondering. We waken er ook over dat we de programmering brengen die we willen brengen. Stukken die in het amateurtoneel in Vlaanderen niet zo vaak gebracht worden. Onze maatstaf is dat het toneelstuk maatschappelijk relevant moet zijn. Dat kan een komedie zijn, zoals van Arne Sierens of Tom Lanoye, maar we gaan nooit voor de lach om de lach. Ons laatste stuk, ook een komedie, ging over macht. Er is een boodschap, zonder moraliserend te zijn. Dat lokt geen grote aantallen bezoekers, maar daar is het ons niet om te doen. We bekijken steeds met onze kerngroep of we een stuk spelen of ingaan van een voorstel van een regisseur. De aanpak werkt, want er zijn momenteel een 40-tal medewerkers. Zo stellen we ons in het bestuur bij het begin van het jaar steeds de vraag of we de aanpak aanhouden, waarbij we mikken op tussen de 250 en 400 toeschouwers per productie. Het antwoord is nog steeds bevestigend. We blijven bij onze corebusiness. Volgend seizoen staan we voor het ene stuk met 17 op scène en voor het tweede stuk met zes. We spelen doorgaans in de Dactylozaal, maar voor de productie met 17 lonken we in de kleine zaal van De Grote Post.”

Bio

Privé: geboren op 1 maart 1959 in Oostende. Partner van Diane Debruyne.

Opleiding en loopbaan: kleuter, lagere school en atheneum in Stene, werknemer Wagons-Lits, verantwoordelijke in cd- en multimediawinkel, kwaliteitsverantwoordelijke in voedingsbedrijf. Scholenbegeleider De Grote Post.

Vrije tijd: toneel, koken, muziekliefhebber, motorrijden.

Partner Expertise