Toen er nog kamelen naar onze scholen gingen: zo verliepen de ‘Golden Sixties’ in West-Vlaanderen
Korneel De Rynck is historicus. Hij snuffelt beroepsmatig in het verleden. Maar het was al schrijvend over dat verleden dat hij een nog grotere liefde ontdekte. Sindsdien noemt hij zich in de eerste plaats schrijver. Zijn nieuwste boek De Golden Sixties is een terugblik op een recent verleden en min of meer een vervolg op Vroeger was alles anders, een boek over de jaren vijftig dat een heuse bestseller werd. Zijn verhaal over de jaren zestig is intussen al weken niet meer uit de boekentoptien weg te slaan.
Korneel is van 1986. De wereld die hij ontdekte toen hij het eerste deel schreef, was voor hem een beetje exotisch, bekent hij. “Ik heb me verbaasd, verwonderd en ik heb gelachen. Ik kan me geen wereld zonder autosnelwegen, televisie of telefoon indenken. Een toilet boven een beerput, een plank met een gat erin en je kont afvegen met krantenpapier, neen, dat heb ik nooit meegemaakt. Bij mijn oma in Poperinge was er wel nog een toilet buiten. Dat was wel al een echte wc, mét waterspoeling. Op een papiertje erboven had mijn oma geschreven: indrukken en meteen weer indrukken. Bedoeld werd: niet te veel water in die beerput laten lopen. Je had daar ook nog een salon, zo’n mooie beste kamer, met van die stijlmeubeltjes en tegen de muren hing er donkerbruin behangpapier met bloemetjes. De hele sfeer ademde er de jaren veertig, vijftig.”
Enorme voorspoed
“Na de expo van 58 begon de wereld een stuk moderner te worden. We zien de doorbraak van uitvindingen en fenomenen waarvan we de glorieperiode hebben gekend: televisie, telefoon, supermarkt, autosnelwegen, koelkast, stofzuiger, mixers en noem maar op. De toekomst lachte ons toe. Er waren heel veel nieuwigheden. Het was een periode van enorme voorspoed. En dan zien we hoe het leven ineens heel snel verandert.”
“Er staat ook een foto in het boek van de aanleg van de E3 in Rekkem. Daar is heel lang aan gewerkt. Er is zelfs nog een betoging geweest om de werken wat te laten versnellen. Stel je voor: een betoging voor de aanleg van een autosnelweg. In 1956 werd er voor het eerst in ons land een snelweg aangelegd, van Brussel naar Oostende. Die werd al snel zo druk dat in de zomer van 1957 op zondagnamiddag eenrichtingsverkeer werd ingesteld. Alle baanvakken werden toen gereserveerd voor het verkeer dat landinwaarts ging. Na een tijdje doofde dat systeem weer uit, maar in 1966 werd het weer ingevoerd. ’s Zaterdags en ’s zondags waren alle vakken voorbehouden voor wie naar de kust reed, ’s avonds deed men hetzelfde in omgekeerde richting.”
“Pas in 1967 is het rijbewijs en het theoretisch rijexamen er gekomen. En de L, de leervergunning. Maar de regering wou niet iedereen die dacht te kunnen rijden uitnodigen voor een theoretisch rijexamen. Anders waren ze vijf jaar zoet. En dus zei men: Doe maar, je moet gewoon een verklaring in eer en geweten afleggen dat je kunt rijden. Maar ook heel veel mensen die nog nooit een stuur hadden vastgehad, vroegen een rijbewijs aan. Op de weg zag je al snel de gevolgen. Eind 1968 heeft de regering dan maar weer een oproep gedaan tot iedereen die een valse verklaring had afgelegd om die rijbewijzen weer in te leveren.”
Antenne als statussymbool
Alle wegen leidden toen wel naar West-Vlaanderen, maar de tv-signalen bereikten minder vlot onze provincie, weet Korneel De Rynck. “Tot 1958 kon je in West-Vlaanderen nauwelijks naar de Belgische televisie kijken. De ontvangst van de BRT verbeterde enorm toen er een zendmast werd opgetrokken in Aalter-Ruiselede, op de provinciegrens eigenlijk, maar in de West-hoek bleef men op zijn honger zitten. Dat zou nog duren tot er in 1969 een UHF-zender kwam in Oostvleteren, en in 1971 ook een UHF-zendmast in Egem werd opgetrokken toen de kleurenuitzendingen van start gingen. Je moest je antenne ook goed richten. Sommige mensen zetten toen zelfs een antenne op hun dak zonder dat ze een televisie hadden. Dat werd gezien als een statussymbool.”
Dat je soms ongevraagd beelden uit Spanje op je tv te zien kreeg, zal toen misschien ook sommigen verheugd hebben. Want de Vlamingen beschikten stilaan over meer vakantiedagen. En dus trokken ze eropuit, vertelt Korneel. “Sommigen waagden zich al eens over de grens. De reislust vergrootte en de reizen naar Spanje, Italië en Zuid-Frankrijk hadden hun impact op onze eetgewoontes. Al kwamen die nieuwe gerechten ook wel deels met de eerste gastarbeiders mee. Spaghetti, paella, risotto,… We maakten er een Vlaamse versie van. De spaghetti met bolognaisesaus kennen ze in Italië bijvoorbeeld niet. In ieder geval, we begonnen hier alsmaar meer gerechten met rijst en pasta te eten. Soubry, de pastafabrikant uit Roeselare, sprong natuurlijk op die hype en zond zijn Soubrykamelen uit. Enkele schoolfotografen die werden gesponsord door Soubry, gingen gedurende enkele jaren met een kameel langs bij lagere scholen. Over het dier hing een doek waar in het groot Soubry op stond, en erboven macaroni, spaghetti of quick lunch. De begeleider parkeerde de kameel op de speelplaats en vervolgens werden de kinderen een voor een tussen de bulten gezet en gefotografeerd. Dat kiekje kregen ze toen later mee naar huis.”
Steeds meer mensen hadden ook een eigen huis. Dat was voor een groot deel te danken aan Alfred De Taeye, die van 48 tot 50 burgemeester van Kortrijk was. Nadien was hij ook nog een tijdlang minister en tot zijn dood in 58 volksvertegenwoordiger. Aan hem hebben we de Wet De Taeye te danken, die premies uitreikte aan mensen met een bescheiden inkomen om een huis te bouwen en hen tegelijk toeliet om tot 90 procent van de kostprijs van de woning te lenen. “Hij wilde dat iedereen kon bouwen, maar wordt nu een beetje gezien als de man die verantwoordelijk is voor de lintbebouwing en de wildverkaveling”, zegt Korneel. In ieder geval, het boek Ugly Houses van Hannes Coudenys zou nooit zo’n succes geweest zijn zonder De Taeye. Werden de huizen niet mooier, ze werden wel comfortabeler. De Rynck wijst erop dat niet alleen de toiletten een plek in huis kregen, maar ook badkamers en een garage voor de wagen.
Vrijwel iedereen rookte
In alle kamers werd er toen gerookt. Zoals er overal gerookt werd. Er is geen man die niet roken kan, zo luidde de reclame. “Dat was toen de leuze”, aldus De Rynck. “België was echt in een nevel van sigarettenrook gehuld. Maar ook al in de jaren zestig kwam er een soort bewustwording. Zo kopte De Standaard op een dag: Link met kanker vastgesteld. Er was ook een Brugse parlementair, de CVP’er Fernand Vandamme, wiens vader tuberculose had. Er mocht in zijn buurt absoluut niet gerookt worden. Nadat hij ook een vriend verloren had aan kanker, hield hij in de Kamer een emotioneel pleidooi tegen roken: Om de twee uur vermoordt de sigaret minstens één landgenoot, zei Vandamme toen.”
Sigaretten waren toen overal verkrijgbaar. Ook in de gloednieuwe supermarkten. De Rynck somt ze op. “Delhaize en Grand Bazar richtten de eerste supermarkten op, daarna deden ook Priba, Sarma, Colruyt en anderen dat. Ook de winkelkar was volledig nieuw. In het begin waren er zelfs mannen die niet met de winkelkar wilden rondwandelen. Mensen twijfelden aanvankelijk of ze zelf de waren uit de rekken mochten halen in de winkel. Ze waren dat niet gewoon. Ook voorverpakt vlees werd gewantrouwd. Ze dachten dat er in de verpakkingen slechte stukken vlees zaten.”
Zo kan De Rynck nog vele uren doorgaan. En dat doet hij ook. Korneel De Rynck geeft voortdurend lezingen die aansluiten bij de verschijning van zijn boek. “Ik vertel verhalen, maar zelf krijg ik ook overal nog anekdotes te horen. Onlangs nog in Antwerpen kwam een man me vertellen dat het volk vroeger stond samengepakt voor de elektrowinkels, om naar de tv in de etalage te kijken, bijvoorbeeld wanneer Het Journaal werd uitgezonden. Ze stonden toen zelfs op straat, waardoor de tram en het verkeer werden gehinderd. Het is niet alleen boeiend en leerrijk om terug te kijken, maar vaak ook grappig.”
‘De Golden Sixties’, door Korneel De Rynck, is uitgegeven door Manteau en telt 336 blz.
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier