Lelijk
Jan Devriese leeft tussen deadlines. De Brugse stukjesschrijver maakte 45 jaar geleden zijn allereerste artikel, toevallig (of niet?) voor deze krant. Na een lange omzwerving is de cirkel rond en de pen weer thuis. Elke twee weken zal Jan hier wat woorden in een meer dan aanvaardbare volgorde zetten. Hij wisselt af met Laura Schuyesmans, die leeft met een deadline.
Vorige week waren wij enkele dagen in Nederland. Ja, voor ons plezier. Het is daar heus niet allemaal kommer en kwel en luid gekwek en polonaise.
Wij proberen tijdens zulke uitstapjes meestal wat gezonde lichaamsbeweging te combineren met een vleugje cultuur. (Dat sust ons geweten, want om daar te geraken hebben wij natuurlijk dingen gedaan waarvan de strenge controleurs van onze ecologische voetafdruk niet blij worden.) Dan wandelen wij uren rond en bekijken gebouwen. Oude en nieuwe. Mooie en lelijke.
Er zijn, zo stellen wij dan doorgaans vast, weinig lelijke oude gebouwen. Wellicht doordat men destijds op regelmatige basis de lelijke gebouwen vakkundig sloopte, zodat wij met enige afgunst zouden denken dat er vroeger alleen maar mooie gebouwen werden neergezet. Maar daar trappen wij niet in. Lelijke gebouwen worden opgetrokken door mensen met lelijke gedachten, en mensen met lelijke gedachten zijn van alle tijden.
Lelijke gebouwen worden opgetrokken door mensen met lelijke gedachten
Soms houden wij ook halt bij een kunstwerk. Dan doen wij alsof wij er verstand van hebben, en knikken wijsgerig wanneer wij naar drie aan elkaar gelaste ringen staren. En als wij denken dat niemand ons in de gaten heeft, werpen wij vlug een steelse blik op de titel van het kunstwerk, in de hoop dat die ons iets wijzer zal maken. Dan staat daar meestal: ‘Zonder titel’. Of ‘Drie aan elkaar gelaste ringen’. Op zulke momenten zijn wij dringend aan een koffie toe. Of drie glazen bier.
Wij hebben nog andere rare gewoontes, wanneer wij ergens komen waar we niet eerder zijn geweest. Wij kijken dan bijvoorbeeld altijd eens in de etalage van een immobiliënkantoor. Dan stoten wij elkaar aan, wijzen en zeggen dingen als ‘wow’ of ‘huh?’ De prijs van een pand zegt wel iets, vinden wij. Doorgaans zegt zo’n prijs iets over ons, maar het duurt altijd even voor we dat doorhebben.
Zo keken wij enkele dagen geleden in Nederland in de etalage van een immobiliënkantoor in Delft, en wij donderden bijna ruggelings in de Schie. (Ik kan het ook niet helpen dat ze daar zulke rare namen geven aan water.) Een tweekamerdingetje — nee, geen tweeslaapkamerdingetje — kost daar algauw een kwart miljoen. Maar wel in een pittoresk straatje, hoor. Vol kabouterhuisjes en dingen in Delfts blauw en afbeeldingen van Johannes Vermeer.
Op de terugweg naar huis zat ik er almaar aan te denken, aan dat kwart miljoen, en vergeleek ik stilzwijgend de prijzen in Delft met die in mijn stad. En ik kwam tot de slotsom dat de eigenaar van zo’n tweekamerdingetje iemand moet zijn met lelijke gedachten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier