Lieven Mathys schrijft over zijn leven in Tielt.
Ik heb weer een keer mijn hemel verdiend. Bij mijn ochtendlijke koffie viel mijn oog op een bruin bolletje op ons terras. Het bleek een verdwaasd roodborstje. Ineengedoken op het beton. Met de oogjes dicht. Roodborstjes zijn ondanks hun 20 gram echte lefgozers en durven je al eens op ongewoon dichte afstand komen uitchecken. Maar dit fragiel exemplaar leek totaal verloren. Ik kon het zomaar over het nekje strelen. En toen ik mijn wijsvinger onder zijn borst hield, kroop het erop. Het opende de oogjes. We staarden elkaar eventjes aan. Wat een moment. Geen smartphone in de buurt om dit vast te leggen.
“Zorgeloos fladderde het roodborstje weg”
Het spookt deze dagen meteen door je hoofd, alsof het niet gebeurd is als het niet tussen de duizenden foto’s op je telefoon of op sociale media prijkt. Focus op het moment zelf. In een andere tuin hoorde ik de zang van een soortgenoot. Was die al klaar om het territorium in te pakken? De schoonheid van zo’n beestje heeft me altijd diep geraakt. Ik koester mijn jeugdherinneringen bij De Torenvalk toen we in polders en bossen vogels gingen spotten. De kriebel die ik voel bij het zien van een gevederd diertje lijkt wel in mijn DNA ingebakken.
Na een uurtje bij mijn teiltje water en nootjes – ver weg van grijpgrage poezen – sloeg hij zijn vleugels open en in drie wijde bogen zat hij al in een boom enkele tuinen verder. Zorgeloos. Niet piekerend waarom een speelplaats tijdens het schooljaar en niet in de vakantie heraangelegd wordt, noch of de nieuw aangekondigde sportcafetaria zowel zicht zal bieden op het zwembad én de sporthal. Ik benijd het beestje.