Steenkool is een belangrijk product. Bij het begin van de oorlog heeft de bezetter zich de gehele Belgische steenkolenproductie toegeëigend. Zij verkopen aan de gemeenten de noodzakelijkste hoeveelheid steenkool, inbegrepen de steenkool voor de ‘krijgslogementen bij opeising’, dit zijn privéwoningen waar Duitsers ingekwartierd zijn. Ook worden allerlei verordeningen uitgevaardigd om het steenkoolverbruik te beperken, zoals doven van de verlichting vanaf 18 uur in winkel. Met het verloop van de oorlog wordt steenkool schaarser.
Een gezin heeft maandelijks recht op 50 kg kolen voor verwarming en de bereiding van maaltijden. Tijdens de wintermaanden kan dit oplopen tot 100 kg. Om het gebrek aan kolen te compenseren en de verdeling ervan in goede banen te leiden, heeft bijvoorbeeld Brugge een ‘Kolencommissie’ in het leven geroepen die samenwerkt met de ‘Kohlenversorgungsstelle’. En er is ook al een ‘kolenkaart’ of rantsoeneringskaart ingevoerd. In november 1917 zijn er iets meer dan 2,8 miljoen kg kolen geleverd in Brugge. Daarvan gaan er bijna 1 miljoen kg naar de ‘krijgslogementen’, een goede 400.000 kg naar de nijverheid, de openbare en bijzondere gestichten ontvangen 250.000 kg en ten slotte de huishoudens 1,2 miljoen kg. In december 1917 en januari 1918 zal dit per maand oplopen tot in totaal ongeveer 3,3 miljoen kg steenkolen.
In het soldatenkamp voor Belgische militairen in het Nederlandse Zeist overlijdt Jean Baptiste Linclau uit Meulebeke. Hij was soldaat bij het 3de Jagers te voet. Tijdens zijn gevangenschap maakt hij potloodtekeningen over het dagelijkse leven in het kamp. Jean Baptiste werd geboren in Ingelmunster op 17 augustus 1883 en is gehuwd met Alida Marguerite Ostyns.
Nederland moest als neutraal land alle soldaten van vreemde nationaliteit op zijn grondgebied ontwapenen en voor de tijd van de oorlog opsluiten.
De Groote Oorlog Dag op Dag
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier