De Gelige Drievuldigheid

Frietjes, een eitje en bearnaisesaus of de Gelige Drievuldigheid. © Getty
Stephanie Rogeau
Stephanie Rogeau Medewerker KW

Geen boeiender ras dan het West-Vlaamse, vindt ook Stephanie Coorevits.

De schrijfster, psychologe en televisiemaakster laat zich graag inspireren

door de West-Vlamingen en hun gewoontes.

Voor dit gele nummer van KW Weekend had ik kunnen schrijven over het feit dat geel van alle kleuren het meest licht bevat en daardoor vaak dient als signaalkleur. Zo raken gele auto’s minder snel betrokken bij verkeersongelukken. Ik had het ook kunnen hebben over het historische belang van geel in verschillende culturen. In China bijvoorbeeld mochten alleen leden van de keizerlijke familie geel dragen. Als je als gewone burger geel droeg, kreeg je de doodstraf. Naar mijn mening misschien een tikje radicaal maar elk zijn cultuur, hé.

Dat ga ik dus allemaal niet doen. Wel ga ik schrijven over het lievelingsgerecht uit mijn kindertijd namelijk verse frietjes met omelet en bearnaisesaus. Oftewel: drie tinten geel. Toen ik klein was, woonden we op een paar straten van mijn papie en mamie, mijn grootouders langs vaders kant. En hoewel mijn mamie een ongelofelijke kokkin is, was het mijn papie die voor de Gelige Drievuldigheid zorgde.

Geel mag in China de kleur van de keizer zijn. Voor mij is het de kleur van mijn papie

Op zaterdagmiddag had ik de neiging om zo ongeveer rond halftwaalf ‘s middags even binnen te gaan bij mijn grootouders, gewoon om eens dag te zeggen. Dat mijn papie toen altijd vroeg of ik al gegeten had, was een aangename bijkomstigheid, want neen, het toeval wil dat ik vlak voor het middaguur nog níét gegeten had. En had ik dan misschien zin in een beetje frietjes met een eitje? Ja, dat had ik zeker maar ik wilde hen niet tot last zijn en hen al zeker helemaal geen extra werk bezorgen.

Onzin, volgens mijn papie, want zoiets maken nam vijftien minuten in beslag. En toen startte de klok. Hij warmde de frietpot op, ging aan tafel zitten met een zak aardappelen en vroeg: ‘Zijn honderd frietjes genoeg?’. Dat leek me wel, dus we begonnen te schillen (hij), snijden (hij) en tellen (ik). Tot we precies honderd frietjes hadden. Die gingen in de pot om voor te bakken. Intussen stond er een pan op het vuur, werden de eitjes goed geklutst (‘Als je je vork eruit haalt moet het ei er in één keer aflopen. Je mag geen klonters zien!) en de frietjes voor de tweede keer gebakken. In mijn herinnering deed mijn papie al die dingen tegelijkertijd maar in werkelijkheid zal mijn mamie wel een vlijtige souschef geweest zijn. Het ei ging in de pan (‘De truc is om er telkens wat nat ei onder te laten lopen zodat het lekker nes blijft’) en een kwartier later hoefde ik enkel nog de pot bearnaisesaus open te draaien en te eten. Geel mag in China de kleur van de keizer zijn. Voor mij is het de kleur van mijn papie. En van nesse omelet.