“De dag dat het zielig wordt, stop ik ermee”

Redactie KW

Eigenlijk is hij niet zo gek op zand, bekent Luc Caals tijdens onze strandwandeling. Op het strand zal je hem dan ook zelden vinden, maar toch is zijn leven onlosmakelijk met de kust verbonden. Van die eerste regenvakantie in een sous-sol over de moeilijke beginjaren in Bredene Palace tot de successen in Blankenberge, waar het Colisée op vandaag zijn tweede thuis is. “Ik ben een gelukkig mens.”

Met Luc Caals door Blankenberge wandelen, is een belevenis op zich. Iedereen die ook maar een blik van herkenning in zijn richting werpt, begroet hij met een welgemeende goeiendag. “Mijn vrouw weet dat ik makkelijk een uur weg kan zitten als ik naar de bakker ga”, lacht Luc. “En hij geeft meteen ook toe: er valt niet naast hem te kijken. ‘Ja, het is hem zunne…’ Ik hoor het vaak van ouders, die me vreemd genoeg vooral herkennen als Kabouter Smul. Ik kan het ook niet maken om géén goeiendag te zeggen tegen de mensen, dit is mijn publiek, hé.” En zo zijn we meteen bij zijn werk beland. Het valt op: bij alles wat Luc doet of zegt, blijven zijn zaalshows in zijn achterhoofd hangen. Bijna als een mantra somt hij zijn agenda voor dit jaar op, gaande van De Collega’s over De Wijkagent tot De Bolle en de Beautiful met Ron Moss. In het najaar staan een fanreis naar Portugal én zijn monoloog De tranen van een clown op het programma. Dat laatste vindt hij spannend. “Ze steken me graag in een vakje, wat eigenlijk op zich al moeilijk is. Mensen zijn altijd verwonderd als ik iets anders doe dan comedy, maar ik ben komiek, zanger én acteur.”

Je blijft natuurlijk onlosmakelijk verbonden met komedie.

“Ik ben als clown geboren. Ik heb de lach aan mijn gat hangen. Ik moet nog maar opkomen en ze lachen al. Maar na de show is het ook gedaan. En ik weet niet waarom, maar iedereen moet altijd een mop komen vertellen. Het gebeurt zelden dat ik ze níét ken. Omgekeerd verwachten ze dat ook van mij. Maar dat schud je niet zomaar uit je mouw. Dit is een vak, hé.”

“Je moet je constant heruitvinden. Het wiel is rond en er zijn zeven moppen. Daar moeten wij het mee doen. Er is niks nieuws meer. Het is een kwestie van een originele invalshoek te vinden. Soms is dat wel vermoeiend, na 45 jaar op de planken.”

Je hebt je vak geleerd in de grote feestzalen van Salamander in onder meer Ingelmunster en Bredene. Je bent ook jaren artistiek leider geweest van Bredene Palace.

“Als kind gingen we regelmatig naar Bredene met de zeeklassen. Toen ik hier jaren later met mijn vrouw kwam, lag zij te zonnen en zag ik een bord hangen waarop stond dat het gebouw over te nemen was. Ik ging dat eens rap doen. Dacht ik. Het eerste jaar hebben we diep gezeten. Ik heb me nooit failliet laten verklaren, want dat staat niet in mijn woordenboek. Maar toen de deurwaarders hier op rij stonden met hun 2 pk, zijn ze bij wijze van spreken naar huis gegaan met een BMW. Ik heb alles afbetaald. Ik heb geen zwarte sneeuw gezien, maar we hebben wel moeilijke jaren gehad. Hier moet ik mijn vrouw heel hard bedanken. (stil) Weet je wat het is? Je blijft hier een aangespoelde. In de kelderwoning stond er elke morgen water. En maar scheppen. Op den duur voelden ze dat ik het meende. En na een tijdje zeiden ze: er is een pomp, hé.”

“Mijn eerste herinnering aan de kust is van toen ik een jaar of veertien was en mijn moeder overleden was. Dat was in een huis met zo’n kelderverdieping, waar ik de hele regenachtige vakantie lang alleen maar benen zag passeren. Is dit nu de kust, vroeg ik mij af.”

Denk je nog vaak aan je moeder?

“Ik mis haar nog altijd, ja. Omdat ik niet genoeg van haar weet. Ze hebben mij ook zoveel mogelijk van haar weggehouden, van haar situatie. Die kleine moet dat niet weten, zeiden ze. Ik was enig kind. Het voordeel was dat ik geen broers of zusters had. Het nadeel was dat ik… geen broers of zusters had. Soms voel ik die gevoelens nog opkomen. Ik ben best een sentimentele kloot. Maar ik schaam er mij niet voor. Als ik mijn kleinkinderen zie of iets triests op televisie, dan heb ik het al. Over kanker werd toen ook niet gesproken. Nu zeggen ze het hardop.

Ik ben ambassadeur voor het inzamelen van taxus, die verwerkt wordt in chemo. Ik heb mij daar meteen voor geëngageerd. Ik heb mijn grootmoeder, mijn moeder en mijn peter aan de ziekte verloren. In de jaren 60 wisten ze ook amper hoe ze het moesten aanpakken. Het was pas toen een jongere dokter bij mijn moeder was geweest, dat ze haar naar het gasthuis hebben gebracht. Maar daar kon ik haar niet bezoeken. Ik wist dat ze heel sterk achteruitging. Ik heb geen afscheid kunnen nemen, nee.”

Heb je daar schrik voor? Voor kanker?

“Ja. Het controlestaaltje voor darmkanker veranderde telkens van plaats op mijn bureau, tot ik het niet langer wilde uitstellen. Alles bleek oké, volgens de brief die veertien dagen later toekwam. Dan ben je efkes weer gelukkig. Ik laat op regelmatige tijdstippen ook bloed nemen en mijn suiker controleren. Ik moet enkel een pilletje nemen voor mijn cholesterol.”

Vind je het niet vervelend om altijd maar weer over je gewicht aangesproken te worden?

“Ik heb altijd zo’n gestel gehad. Mijn vriendjes op school waren veel magerder. Wat mijn figuur betreft, lijk ik als twee druppels water op mijn moeder. Ik heb ook de kleur van haar ogen. Ik heb eigenlijk veel van haar. Alleen haar heb ik niet meer. Maar ik voel me goed. Ik weeg me ook niet meer, ik ben daar sinds mijn twaalfde mee gestopt, denk ik. Een tijd geleden zat ik in het Vier-programma Achter de rug, waar de ene na de andere grap over mijn gewicht ging. Zelfs mijn vrienden werden daar vreselijk ambetant van. Laat ze maar doen, denk ik dan, over mijn vak kunnen ze toch niets zeggen.”

Ben je altijd zo complexloos geweest?

“Als kind ging dat zo: iemand die groot was, kreeg de naam ‘de lange’, iemand met een bril was ‘de brillenkas’. Ik vertelde dat ook in een conference: ‘Ik ben dik, maar who the fuck ben ik? Ik ben niet de schoonste van het land, maar wat telt, is de binnenkant.’ Dan zong ik mijn liedje: this is my lijf. En dan komen nadien mensen naar mij, om te zeggen dat ze ook gepest werden. Maar ik ben geen therapeut, ik schrijf het alleen zo van mij af. Weet je, thuis hangt sinds kort een nieuwe spreuk: dik zijn is niet zo erg als dik doen. De mensen zeggen ook dat ik dat postuur moet hebben voor mijn vak. Nee, antwoord ik dan, ik heb nog altijd mijn mond. Ik heb dat dik zijn niet nodig. Ik heb karakter: ik ben gestopt met roken. En al die operaties met die maagringen: ze voelen zich toch zo goed. Dan denk ik bij mezelf: leugenaar, ge voelt u nog zo rot als iets. En ge ziet er ook niet meer uit. Ik voel me goed in mijn vel. Enkel trappen nemen, lukt niet zo goed.”

Je verblijft een groot deel van het jaar aan onze kust. Kan je daarvan genieten?

“Ik ben geen strandjutter. Vorig seizoen ben ik niet eens op de dijk geweest, denk ik. We zitten iets buiten Blankenberge in het seizoen, met Jean, mijn rechterhand. Voor en na de show blijf ik altijd in het gebouw. Een kwartier voor het begin zit ik in stilte nog even achter de scène, gewoon nog eens mijn teksten overlopen en tot rust komen. Voor mij is dit een hele zomer werken. Vroeger hadden we een appartement aan de Franchommelaan. Als je dan het raam openschoof en die touwen tegen de bootjes hoorde tikken. Dát was vakantie.”

Theater en revue dreigen een waas van nostalgie over zich heen te krijgen. Zeker omdat al heel wat klasbakken van weleer gestorven zijn: Gaston Berghmans, Yvonne Verbeeck… de lijst is niet min.

“Toen ik veertig werd, zeiden ze proficiat. Aan mijn vijftigste ‘was ik halfweg’. En toen ik zestig werd, zeiden ze: vanaf nu gaat het snel naar beneden. Op zo’n begrafenis zeggen ze dan dat ze alweer een icoon verloren zijn. Wel, dan antwoord ik: doe iets voor hen als ze nog léven.”

De opvolgers liggen niet dik gezaaid.

“Op vandaag zien we vooral stand-upcomedians. Velen voelen zich geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren. Ik heb daar geen probleem mee. Wat ik merk, is dat ze wel respect hebben voor wie ik ben en wat ik doe. Ik sta altijd open om nieuwe mensen in het vak tips te geven. Timing blijft belangrijk, maar je merkt dat het op vandaag allemaal niet lang meer mag duren. Bovendien raak je er niet meer als je alleen maar zingt of alleen maar acteert. Er zijn maar weinig mensen die er hun brood mee kunnen verdienen. Het is geen vetpot. Ik heb geluk gehad. Ben altijd blijven vechten. Ik ben een gelukkig mens, ja. Ik heb een geweldige vrouw, schatten van kinderen en kleinkinderen. En ik mag nog altijd mijn vak doen. Hoelang? Dat zien we wel. Mocht ik er nog 15 jaar kunnen bijdoen, zou dat mooi zijn.”

Niet sterven op het podium?

“Nee. Er zijn mooiere plaatsen. Ze geloven je ook niet, kijk maar naar Tommy Cooper. Een dag niet gelachen, is een dag niet geleefd, is dan ook mijn lijfspreuk. En zolang ik uitgerust aan het seizoen kan beginnen en mijn tekst kan onthouden, doe ik voort. De dag dat het zielig wordt, stop ik ermee. En kijk ik niet meer terug.”

ZEEVRAGEN

IJsje of wafel?

“Toch liever een ijsje in de zomer. Al moet je die wafel niet te ver houden. Als je op vakantie bent, dan ben je ook op vakantie. Niet dat je nu elke dag op restaurant moet gaan, maar op zo’n moment moet je niet op een crème of twee kijken.”

Bakken of sporten?

“Bakken al zeker niet. Ik heb het niet zo voor de warmte. Alhoewel, in het buitenland voelt die anders aan. Misschien is dat ook omdat je dan rustiger bent en wellicht wat meer kan verdragen. De zon verlamt ook je stem. Er zijn niet veel artiesten die in de zon zullen liggen voor ze moeten werken. Als ik lees, dan val ik al rap in slaap en dan word ik helemaal verbrand wakker. Nee, dan ga ik liever onder een parasol zitten om naar de mensen te kijken. Een heel toffe hobby: je leert er veel van en je haalt er veel inspiratie uit voor typetjes.”

Op het strand of in het water?

“Ik ben best wel een waterrat. Ik heb altijd heel graag gezwommen. Op vandaag doe ik dat te weinig. Maar dan wel nog liever in een zwembad dan in zee.”

Frigobox of restaurant?

“Liever een restaurant. Niet dat ik elke dag een crèmerie wil doen, maar als je op vakantie bent, dan moet je je niet inhouden. Niets lekkerders dan een verse tong of grijze garnalen.”

Dagtoerist of vakantieganger?

“Tien dagen is het maximum. Mijn vrouw en ik hebben ooit eens een cruise in en rond Miami gedaan en na een week op de boot zaten we te bleiten omdat we naar huis wilden. Geef mij maar een verlengd weekend. Ik hou ook niet zo van die vakantiedrukte. Ik heb graag stilte, thuis, in mijn tuin. Daar kan ik van genieten. Als ik alleen thuis ben, dan zit ik graag in mijn zetel, gewoon te kijken, genietend van de rust. Als je al zoveel in het gewoel zit, dan kan dat echt deugd doen.”

Nachtraaf of vroege vogel?

“Een vroege vogel. Ik blijf ‘s morgens niet te lang liggen. Soms merk ik aan de telefoontjes die ik ‘s morgens doe, dat het precies nog vroeg is aan de andere kant. ‘s Avonds kruip ik wel nooit na een optreden meteen in bed, dan kijk ik nog wat tv om even tot rust te komen.”