Aspe Awards – Verhaal 7: Lisa Van Der Zant

© Getty Images/iStockphoto
Redactie KW

Dit is een van de tien verhalen die meedingen naar de KW Publieksprijs van de Aspe Award. Het is geschreven door Lisa Van Der Zant uit Amsterdam.

“Weet je zeker dat hij er niet is vanavond?” Mijn oom verzekerde haar met zijn mahoniehouten stem. Ondanks mijn afkeer bewonderde ik zijn gebrek aan angst dat iemand hem zal horen. In een vreemd land, in een vreemd huis kreeg hij gedaan wat ik zelfs in mijn eigen bed niet kan.

“Hij slaapt bij zijn oudste dochter, haar zoontje Wouter gaat niet mee naar de bruiloft.”

“En zij?”, vroeg zijn vriendin.

Welk lot hij mij met zijn lichaamstaal toebedeelde, kon ik door het gat van de zoldertrap niet zien. Ik lag een verdieping lager in mijn vaders slaapkamer. Ik hoorde alles, maar kon me niet bewegen.

Vijf dagen geleden zijn ze aangekomen; mijn neefje, mijn oom en zijn vriendin. Ze blijven tien dagen logeren, voor de bruiloft van mijn nicht. Eerst dacht ik dat het best leuk zou worden, maar zoiets kun je toch van tevoren niet weten.

Ze hebben mijn kamers ingenomen, die van nu en die waar ik vroeger sliep. Papa moet op de bank slapen. Ze praten steeds met veel te luide stemmen, ook als ze ‘s nachts god weet waarvandaan thuiskomen. Het zijn Amerikanen. Mijn neefje nemen ze altijd mee en dat terwijl hij pas veertien is, twee jaar jonger dan ik. Na de eerste nacht knipoogde papa naar mij en zei: “Gezellig hè.” Toen kon ik er nog om lachen; ik had geen idee hoe erg het mis zou gaan.

De tweede dag gingen mijn oom en zijn vriendin weg, om pas de volgende dag weer terug te komen. In de tussentijd moest ik mijn neefje Amsterdam laten zien. Ik vroeg me af wat zij gingen doen. Mijn oom zei dat ze naar Nijmegen gingen, om te repeteren met zijn poëzieclubje, maar ik vond het een vreemde zaak. Wie dumpt er nou zijn kind voor zoiets?

Gelukkig kon ik nu wel weer even in mijn eigen kamer. Het was al jaren geleden dat ik nog met mijn beer geslapen had, maar ineens had ik hem weer nodig. Al op de bovenste trede van de trap merkte ik dat er iets niet in orde was. Een monsterachtige geur dreef naar mij toe. Ik stelde mij voor hoe hun geur nu over al mijn spulletjes lag en ik werd op slag kotsmisselijk. In mijn kamer was niks zoals het hoorde te zijn; behalve de geur waren er ook al die vreemde spullen. Ze hadden zonder te vragen mijn kledingrek aan de kant gezet; hij stond nu precies voor de kast waar mijn beer lag. En dat terwijl ik het tweede matras juist met zorg ernaast had neergelegd.

Terwijl ik later met mijn neefje door de stad fietste, merkte ik dat alle kleuren feller waren dan normaal. Hij riep in het Engels dat hij blij was dat vandaag de zon scheen, maar ik dacht juist van niet. Het voelde alsof iemand met een grote zaklantaarn op mij neerscheen en alles wat ik deed goed in de gaten hield. Mijn neefje fietste steeds maar achter mij aan, waar ik ook ging hij achtervolgde mij. Ik begon mij af te vragen of mijn oom hem daar misschien opdracht toe gegeven had.

De derde avond waren ze weer terug en wilde mijn oom voor ons koken. Ik had mij de hele dag opgehouden in de bioscoop, waar hij mij toch op mijn telefoon wist te bereiken. Ik was nog steeds misselijk en kon alleen maar appeltaart verdragen. Los daarvan moest ik er niet aan denken om iets te eten dat hij had klaargemaakt; ik vermoedde inmiddels dat hij ons iets aan wilde doen. Omdat ik hem niet achterdochtig wilde maken en ook papa niet in de steek kon laten, appte ik terug dat ik er bij zou zijn. Nog zeven dagen volhouden.

Voor het eten kwam ik express te laat. Ik voelde hun blikken op mij gericht, maar ze hadden weer een van hun vage afspraken in de stad en moesten snel vertrekken. Opgelucht ging ik vlug slapen, want ik wist dat ik maar een paar uur de tijd had voor zij weer thuiskwamen en ik de rest van de nacht misselijk wakker zou liggen.

“Verstijfd van angst lag ik in papa’s kamer, precies in het midden van het huis, en hoorde alles”

“Kom we maken een wandeling”, zei papa de volgende ochtend.

Ook hij wist dat er iets niet in orde was. We moesten het huis uit, weg van die monsters. Tijdens het wandelen wilde ik er met hem over praten, samen een plan bedenken, maar het was alsof ik vanbinnen in een diepe put was gevallen. Felle kleuren flitsten boven mijn hoofd voorbij en geluiden echoden om mij heen. Zonder dat iemand het door had, was ik naar een andere wereld verdwenen.

De vierde nacht schoot ik wakker van gestommel op de trap. Ik keek op papa’s wekkerradio, het was half twee. Alle geluiden waren vreemd en zonder duidelijke bestemming. Niet het normale ritme van een keer de trap op en neer en het spoelen van de wc, of het zachtjes lopen van de kraan en iemand die zijn tanden poetst.

Verstijfd van angst lag ik in papa’s kamer, precies in het midden van het huis, en hoorde alles. Iedere ritsel en kraak deed mijn bloed nog sneller pompen en zelfs terwijl ik lag, begon ik duizelig te worden. Ik dacht aan papa, die een verdieping onder mij op de bank lag en wilde dat ik het lef had om op te staan; hij was vast net zo bang als ik.

Toen de geluiden eindelijk stopten, sloot ik mijn ogen. Voor nu was ik tenminste veilig. Ik begon alvast te fantaseren over de volgende ochtend alleen met papa, want vroeg opstaan dat doen monsters niet. Maar van boven mijn hoofd klonk er opnieuw geluid. Het was haast niet te horen, maar ik had het wel door. Uit mijn kamer klonk een gekreun en ik begreep dat het allemaal nog veel erger was dan ik al dacht. Ze waren daarboven iemand aan het martelen. Misschien was het wel een meisje, net als ik.

Toen de zon door de gordijnen piepte, kon ik eindelijk naar papa toe. Ik had geen oog meer dicht gedaan en opende gebroken de slaapkamerdeur op een kier. Met een schok hoorde ik de stem van mijn oom al aan onze ontbijttafel. Het was de dag van de bruiloft.

Ik sprong terug in bed en trok de dekens over mijn hoofd. Hij moest vroeg opgestaan zijn om het lijk te dumpen, want boven was het nu stil. Terwijl de uren voorbijgingen en de rest van de monsters de trap afkroop, bleef ik verlamd in bed liggen. Wat vreemd, dacht ik, ik ben een gevangene in mijn eigen huis.

“Dag schat, ik ga.”

Papa riep van beneden. Hij ging niet mee naar de bruiloft want mijn oom is niet zijn broer, maar de broer van mijn moeder. Papa ging bij mijn zus slapen om op Wouter te passen, want die is pas twee.

“Dag”, riep ik terug, maar ik hoopte dat niemand mij zou horen.

Ik wilde dat ik nog zo klein was dat iemand op mij kwam passen. Niemand vertelt je dat dat op een dag zomaar voorbij is en dat je er dan helemaal alleen voor staat. Wanneer dat precies gebeurt, valt niet te zeggen, dat verschilt per gezin en zelfs per kind. Het heeft er mee te maken hoe lief je ouders je vinden, en of ze bijvoorbeeld gaan scheiden enzo.

“Weet je zeker dat hij er niet is vanavond?”

De zin dreunde door mijn hoofd terwijl ik mij uit bed sleepte. Om zo lang mogelijk de schijn op te houden, begon ik mij klaar te maken voor de bruiloft. Er werd geklopt en mijn hartslag schoot omhoog. De kleuren werden zo fel dat ik in een fluoride discowereld leefde. Ik deed open en mijn oom wilde de kamer in. Zogenaamd om zijn speech uit te printen, maar ik wist wel beter. Ik wist dat hij kwam uitkienen waar hij die avond het beste mijn lijk kon verstoppen.

“Vanavond gaan we dansen alsof er geen morgen is”, zei hij met zijn Amerikaanse grijns.

“Ik dans niet”, benoemde ik voor de zekerheid.

In plaats van naar de bruiloft te gaan, liep ik naar beneden en haalde het rattengif uit de kelder. Ik maalde de korrels fijn en gooide ze in de whiskeyfles die ze papa gaven, maar waarvan ze zelf het leeuwendeel hebben opgedronken. Er zat nog maar een bodempje in en ze zouden straks bij het thuiskomen een verzetje willen, voor ze mij te grazen namen.

Gerustgesteld liep ik naar mijn kamer. Terwijl ik probeerde om hun geur niet in te ademen, trok ik mijn oude oordopjes ergens onder uit de kast en pakte een tas in. Vannacht zou ik goed slapen en morgenochtend ging ik vroeg op de fiets.

Zonder in de woonkamer te kijken, sloop ik ‘s ochtends de voordeur uit. Ondanks dat ik wist dat ze daar dood lagen, bleef ik op mijn hoede; bang dat ze me alsnog zouden horen en ik niet op tijd weg kon komen. Eenmaal op de fiets voelde ik mij voor het eerst sinds dagen weer leven. De stille straten waren als het toneel van een nieuw theater en de wind vlijde zich aanmoedigend tegen mijn wang.

“Waar was je gister?”, appte mijn zus. “”Is alles goed?”

“Alles is goed”, appte ik terug. “Ik kom naar jullie toe, dan kunnen we samen met papa ontbijten.”

Even bleef mijn mobieltje stil. Ik zette mijn hand weer aan het stuur en genoot van het vooruitzicht aan de ontbijttafel. Alles is goed, fluisterde ik, ik heb het gered. Toen piepte mijn mobieltje weer. Ik haalde mijn hand omhoog en keek op het scherm.

“‘Papa is hier niet”,” stond er. “Hij vond het gezelliger om thuis te slapen, dus we hebben Wouter meegenomen naar de bruiloft. Hij stuurde me vannacht deze foto, volgens mij hebben jullie het wel leuk daar hè?”

Mijn fiets knalde tegen een lantaarnpaal en de wereld stond op zijn kop. Het voorwiel draaide in een krankzinnige vaart voor mijn ogen. Ik keek naar de foto en zag hoe de monsters hun glas hieven. In hun midden zat papa, die zijn whiskey in een keer achterover- sloeg.

Dit verhaal werd geschreven door Lisa Van Der Zant (31) uit Amsterdam. Vind je dat zij de KW Publieksprijs verdient, stuur dan een mail naar promotie@kw.be met ‘Lisa Van Der Zant’ in het onderwerp van de mail. Info over de wedstrijd vind je hier.