Geen prejudiciële vraag in zaak van visfraude in Oostendse haven

De vismijn in Oostende © Flickr / Marcel H
Redactie KW

In de zaak over frauduleuze praktijken in de vismijn van Oostende heeft de rechter het verzoek om een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof te stellen, afgewezen.

Vier vennootschappen en elf personen worden verdacht van een rol bij het omzeilen van de visquota. De zaak zal op 27 oktober gepleit worden.

Het gerechtelijk onderzoek naar de frauduleuze praktijken startte al in 2004. Volgens het parket zijn vijftien verdachten allemaal betrokken bij een constructie die door de firma H&G International was opgezet. Vis die gevangen werd in Belgische en Nederlandse wateren, zou via een Iers bedrijf als Ierse vis ingevoerd zijn. Op die manier kon men de visquota omzeilen. Aan de vismijn moest een commissie worden betaald op de verkoop van de vis, waardoor de vismijn volgens het parket als witwasmachine fungeerde.

Naast voormalige topmensen van de vismijn, de Oostendse vismijn zelf, de firma H&G International en enkele Nederlandse reders, moet ook de toenmalige schepen Yves Miroir zich voor zijn aandeel verantwoorden. Miroir heeft altijd elke betrokkenheid bij de affaire ontkend.

In het dossier stelde de verdediging van enkele beklaagden voor om een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. In een tussenvonnis oordeelde de rechtbank niet op dit verzoek in te gaan. De zaak zal op 27 oktober gepleit worden. Wellicht zal de verdediging opwerpen dat de zaak verjaard is.

(BELGA)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier