Auteur Jacques Sys selecteert uit de ‘Top 1.000 van de beste wielrenners ter wereld’ 10 onvergetelijke West-Vlaamse verhalen

Rechts zie je de legendarische Cyriel Van Hauwaert, die constant zijn grenzen opzocht.
Tom Vandenbussche

De Brugse auteur Jacques Sys bracht het prestigieuze wielerboek ‘Top 1.000 van de beste wielrenners ter wereld’ uit. Speciaal voor deze krant selecteerde hij uit 150 jaar rijke wielergeschiedenis tien West-Vlaamse renners. Niet de beste tien, maar tien namen waar bijzondere en vergeten verhalen aan kleven. Voor iedereen van 7 tot 107 jaar: heerlijke koersnostalgie.

Cyriel Van Hauwaert plaste op zijn handen

Cyrille Cyriel Van Hauwaert (Moorslede, 1883-1974) verhoogde door zijn successen het zelfbeeld van de Vlaming. Hij was de eerste Vlaamse wielrenner over wie met de nodige lyriek en pathetiek werd geschreven. De Moorsledenaar geselde zijn lichaam en zocht constant de grenzen van het belastbare op. Vooral in slechte weersomstandigheden groeide hij boven zichzelf uit. Het gebeurde weleens dat Van Hauwaert voor de start van een wedstrijd stond te rillen van de kou, maar hij klaagde nooit. Een enkele keer, voor Bordeaux-Parijs, kon hij zelfs zijn handen nauwelijks bewegen. Het waren ijsklompen. Van Hauwaert vond er iets op: hij… waterde op zijn handen zodat die toch een beetje warmer werden.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

In de memorabele Milaan-Sanremo van 1910 was hij evenwel machteloos. Van de 71 deelnemers bereikten er slechts drie de aankomst. Door de Siberische temperaturen stopte Van Hauwaert voorbij de uitgang van een tunnel en ging met een mantel over zijn rug op een steen zitten. Hij zou later opgeven, nadat hij voordien een herberg was binnengestapt, zich naar het houtvuur sleepte en zijn handen in de … vlammen had gestoken.

Odiel Defraeye legde een piste aan in zijn tuin

Odiel Defraeye (Rumbeke, 1888-1965), in 1912 de eerste Belgische Tourwinnaar, werd door zijn ploeg Alcyon aanvankelijk niet voor deze wedstrijd geselecteerd. Omdat hij als een vrije vlinder door het leven fladderde. Pas onder druk van een kwade Belgische vertegenwoordiger van de sponsor werd Defraeye alsnog opgevist. Hij verdiende met zijn zege 32.000 goudfranken, 40 jaarlonen voor een borstelmaker, de job die hij voordien had beoefend. Odiel kocht later met zijn prijzengeld in Rumbeke een stuk grond, bouwde er een villa en legde in de tuin een wielerbaan aan dezelfde piste waarop Patrick Sercu later veelvuldig ging trainen.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

Defraeye zou het feesten nooit verleren. Hij stampte na zijn carrière een hotel en een aantal brasserieën uit de grond. Het blijken stuk voor stuk goudmijnen. Aan de toog haalde hij graag herinneringen op van zijn succes in 1912. In 1953, bij de viering van 50 jaar Tour, schitterde hij door afwezigheid. Hij had te veel gedronken en zijn trein gemist. Het was het begin van het einde. Odiel Defraeye werd een paar keer door een beroerte getroffen en stierf op zijn 77ste in een rusthuis in het Waals-Brabantse Bierset.

Marcel Kint gaf in Roubaix zijn bloemen weg en fietste naar huis

Marcel Kint (Zwevegem, 1914-2002) was vijftien jaar toen hij in Zwevegem in de Bekaert-fabrieken ging werken. Toen de crisis uitbrak werd hij werkloos. De meestergast vond dat Kint, die op dat moment al een paar koersen had gewonnen, zich beter daarop kon toeleggen. De rijzige Kint, die voor iedere wedstrijd een duif at om op krachten te komen, is door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de langste regerende wereldkampioen. Door zijn scherp profiel, snedige neus en gitzwarte haren werd hij de Zwarte Arend genoemd.

(lees verder onder de foto)

© KOERS

Kint was een bescheiden man die liefst in de schaduw toefde. Toen hij in 1943 Parijs-Roubaix won, gaf hij zijn bloemen weg en reed met de fiets naar huis. In die wedstrijd was er zo’n hoog tempo ontwikkeld dat er op de wielerbaan amper toeschouwers waren. De renners kwamen een uur vroeger aan dan voorzien. In 1944 behaalde Kint een andere markante overwinning toen hij in de Waalse Pijl in de spurt zijn streekgenoot Briek Schotte klopte. Toen beiden nadien met de trein naar Luik spoorden, bleek het station daar te zijn platgebombardeerd. In de laadbak van een vrachtwagen die steengruis vervoerde, geraakten ze weer thuis.

Patrick Sercu vond zesdaagses maar niets

Dat Patrick Sercu (Roeselare, 1944-2019) tot de koning van de zesdaagses zou uitgroeien, had hij aanvankelijk nooit voor mogelijk gehouden. In de tweede profzesdaagse die hij reed, met Eddy Merckx in Berlijn, werd hij na twee avonden op zeven ronden gekegeld. Op de verkeerde momenten aanvallen, overmoedig met de krachten woekeren, de gevestigde waarden van het wereldje reden het jonge duo in de vernieling. Sercu en Merckx zorgden wel voor dynamiet in de wedstrijden en kwamen terug tot op vier ronden, maar Patrick kwam na afloop lijkbleek thuis, met koortsblazen op het gezicht. Hij zei dat zesdaagses nooit iets voor hem konden zijn.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

Het draaide heel anders uit. Sercu domineerde het wereldje vijftien jaar lang, hij reed 224 zesdaagses en sleet meer dan duizend nachten in rokerige wielerbanen. Hij hield het geen twee weken zonder koers uit. Eén enkele keer gebeurde het dat hij na de Zesdaagse van Gent zo door zijn krachten heen zat dat hij de dag nadien om drie uur ’s ochtends de organisator van de daaropvolgende Zesdaagse van Zürich uit zijn bed belde om hem te vertellen dat hij forfait moest geven. Het was de enige keer in zijn carrière dat hem dat overkwam. Aan het einde van dat jaar had Patrick 223 wedstrijden gereden.

Eric Leman had in helse koude en regen genoeg aan één trui

Met drie magistrale overwinningen in de Ronde van Vlaanderen is Eric Leman (Ledegem, 1946) onherroepelijk verbonden met de onsterfelijke legende van dit wielermonument. Hij was heel goed bestand tegen barre temperaturen. Dat speelde in de Ronde van Vlaanderen vaak in zijn voordeel. Hij won in 1972 een van de meest helse edities van deze koers: het regende en hagelde, de renners zaten verkleumd op de fiets. Leman droeg maar één trui terwijl de andere renners oogden als Eskimo’s. Eric haalde het gemakkelijk in een spurt van zes.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

Leman was in massaspurten alleen op zichzelf aangewezen. Het was zijn specialiteit om het goede wiel te kiezen. Met één oogopslag zag hij wie goed zat en wie niet. Hij keek gewoon naar de pedaalslag, ze konden hem wat dat betreft niets wijs maken. Soms sprong hij van het ene wiel naar het andere, net zoals een paling. Zijn favoriete aankomsten waren die met veel scherpe bochten. Leman was bijzonder behendig en wist op de millimeter waar hij uitkwam. Eric oefende keihard. Als hij tijdens een training zijn ploegmaats niet kon lossen, liep hij er kwaad bij. Hij zette zichzelf voortdurend onder druk en was erg rusteloos.

Sylvère Maes at dagelijks pekelharing, tot zelfs de kop toe

Wie wielrenner wilde worden, zo kreeg Sylvère Maes (Zevekote, 1909-1966) te horen, diende iedere dag pekelharing te eten. Dat nam hij wel heel erg letterlijk: Sylvère, afkomstig uit een boerengezin van tien kinderen en geboren in het kleine polderdorp Zevekote, peuzelde zelfs de kop van deze vis op. Dat leek hem de nodige krachten te bezorgen.

Maes, een zeer sluwe vos, won de Tour in 1936 en was op weg naar een nieuwe zege in 1937. Maar hij was niet bepaald de lieveling van het Franse publiek. Nadat er pogingen werden gedaan om hem om te kopen, stonden Franse supporters bij de doortocht van het departement van Landes met grote kapmessen langs de weg en bij het naderen van Bordeaux kregen Maes en zijn Belgische ploegmaats zelfs peper in de ogen gegooid. In zo’n verhit klimaat besloot de ploeg om vier ritten voor het einde op te geven. Met Sylvère Maes als leider. De consternatie was groot, de Fransen spraken van vaandelvlucht. De revanche kwam er in 1939 met een tweede Tourzege. Na die Tour kreeg Sylvère Maes van de koning een zilveren tafelbestek. Als dank voor zijn sportieve verdiensten.

Verkocht Jef Demuysere een Tourzege?

Jef Demuysere (Wervik, 1907-1969) had een omstreden reputatie. Hij eindigde vierde in de Ronde van Frankrijk van 1930, maar er waren twijfels omdat hij zich na een val van zijn Franse rivaal André Leducq in de Alpen niet voluit zou hebben gegeven. In 1931 startte hij als topfavoriet in de Tour en probeerde in de voorlaatste rit met zijn ploegmaat Gaston Rebry de geletruidrager Antonin Magne uit het wiel te rijden. De coup lukte niet en ook dat zorgde voor polemieken: het duo zou na een valpartij van de Fransman gewacht hebben, Demuysere zou zijn Tourzege verkocht hebben. Hij wees die aantijgingen kordaat van de hand, maar velen bleven hun twijfels hebben. Door die gebeurtenissen raakte hij in de Tour van 1932 geïsoleerd binnen zijn eigen team en finishte pas als achtste.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

Jef Demuysere, die dat jaar als eerste Belg de roze trui droeg in de Ronde van Italië, leed heel zijn leven fel onder de beschuldigingen. Hij runde na zijn carrière een fietsenzaak in Wervik, maar hij kon zich niet bevrijden van de veroordeling die op hem drukte. Na de Tweede Wereldoorlog verhuisde hij naar Antwerpen.

Briek Schotte putte kracht uit vaders krentenbrood

Briek Schotte (Kanegem, 1919-2004) was een werkman op de fiets. Hij pedaleerde niet, hij stampte. Hij beleefde het mooiste moment van zijn carrière toen hij in 1950 in Moorslede, voor zijn eigen supporters, voor de tweede keer wereldkampioen werd. ’s Morgens vertrok hij met de fiets vanuit Waregem naar Moorslede, een traject van dertig kilometer. Rond zijn schouders bengelde een zakje met proviand: tien sneden krentenbrood die zijn vader, die destijds bij het leger bakker was geweest, eigenhandig had gebakken en gesmeerd. Tien uur later werd Schotte door een uitzinnige menigte gevierd. Het was een van de zeldzame keren dat hij achteraf uit de bol ging. Pas om drie uur ’s morgens kwam hij thuis. In het zakje waarin voordien krentenbrood zat, stak nu een regenboogtrui.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

Maar Schotte, door zijn hoekige stijl vooral de verpersoonlijking van de Flandrien, werd vooral geassocieerd met de Ronde van Vlaanderen waaraan hij twintig keer deelnam en twee keer won. De labeurarbeid die hij daar verrichtte, herinnerde hem aan zijn jeugdjaren waarin hij hard moest werken op de ouderlijke hoeve en iedere dag met de fiets naar school reed. Op en neer vijftien kilometer, in weer en wind, met een broertje vooraan én achteraan op de staander.

Guido Reybrouck kreeg bekeuring omdat hij geen fietsbel had

Net voor Parijs-Tours werd Guido Reybrouck (Brugge, 1941) een ander mens. Was het omdat het jachtseizoen op dat moment begon? Hij vroeg het zich vaak af. Ooit ging Reybrouck twee dagen voor Parijs-Tours een hele dag jagen op patrijzen. Toch won hij. Guido botste aanvankelijk op veel tegenkanting. Op training kreeg hij vaak een bekeuring omdat er geen bel op zijn fiets zat. Het maakte hem kwaad. Dan kon hij dubbel zo hard fietsen. In de Ronde van Luxemburg 1967 hoorde hij Rik Van Looy luid roepen dat Reybrouck niets kon. Dat was een week voor de Tour. Getergd zei hij toen tegen Van Looy dat hij hem binnen de acht dagen zou kloppen. Die lachte meewarig. Maar Guido hield woord. Hij won de vierde Tour-etappe met aankomst in Roubaix.

(lees verder onder de foto)

Guido Reybrouck was een nijdige sprinter. Als de meet in zicht kwam, viel hij niet meer in te tomen. Hij vertrok altijd op kop. Telkens als er iemand naast hem kwam rijden, werd hij woedend. De Bruggeling kon niet leven met de gedachte dat hij een spurt zou verliezen.

Johan Museeuw goot kannetje melk over Planckaerts hoofd

Johan Museeuw (Varsenare, 1965) werd geboetseerd in een klimaat van zelfbescherming, onder het oog van zijn vader Eddy, een ex-renner. Die waakte er bijvoorbeeld over dat Johan als amateur geen drie wedstrijden na elkaar reed. Aanvankelijk was Museeuw gefascineerd door de echtheid van het cyclocrossen. Hij reed in de zomer op de weg, in functie van zijn veldritcampagne. Tot hij eens als amateur heel slecht presteerde in het veld, omdat hij tijdens de winter een paar keer ziek was geweest. Op aanraden van een sportdokter schakelde hij over naar de weg.

(lees verder onder de foto)

(foto KOERS)
(foto KOERS)

Johan Museeuw aarzelde om de stap naar de profs te zetten. Hij wimpelde een aanbod van TV-Blad af en ging het jaar daarop wel schoorvoetend in op een voorstel van ADR. Een risico liep hij eigenlijk niet. Museeuw wilde het twee jaar proberen en zou als het niet lukte weer in de garage van zijn vader gaan werken. Tijdens de eerste groepstrainingen werd hij uit de wielen gereden, maar Johan wist hoe dat kwam: hij had te weinig getraind. Museeuw lag meteen goed in de groep en liet zich niet doen. Toen Eddy Planckaert, altijd te vinden voor een grap, wat boter aan zijn neus wreef, pakte Johan een kannetje melk en goot dat boven Planckaerts hoofd uit.

‘Top 1.000 van de beste renners ter wereld’ – Jacques Sys, Uitgeverij Lannoo. 560 pagina’s, 59,99 euro.