Gilles Dewaele: “We dromen van Europees voetbal”

"Ik blonk uit op alle afstanden, brak alle records, van de 100 meter tot en met de 10.000 meter. Maar voetbal was belangrijker voor mij." (foto Kurt Desplenter) © Foto Kurt
Christian Vandenabeele
Christian Vandenabeele Sportjournalist

Vanavond ontvangt KV Kortrijk Anderlecht, een duel dat zich in de rangschikking afspeelt op de scheiding van de play-off 2-ploegen van de rest. Tweevoudig ‘Kerel van de Maand’ Gilles Dewaele is er alweer helemaal klaar voor. “Het enige wat voor mij telt in voetbal is winnen”, zegt de gewezen jeugdspeler van Cercle Brugge. “Daar doe ik altijd alles voor.”

In het Guldensporenstadion wordt hij op handen gedragen en in het referendum Speler van het jaar van Het Nieuwsblad staat Gilles Dewaele (24) momenteel vierde – na Raphael Holzhauser, Xavier Mercier en Herve Koffi. Na vijf seizoenen in 1B, twee bij Cercle en drie bij Westerlo, geniet de ex-Cerclejeugdspeler volop van zijn opmerkelijke comeback in 1A en stelde hij ook al een nieuw doel. Hij wil met KV Kortrijk in de top 8 eindigen om uitzicht op Europees voetbal te behouden. “Deze club hunkert daar al zo lang naar en zelf vind ik dat het mooiste wat je als speler kunt meemaken. We dromen daarvan. Maar er zijn momenteel nog veel kandidaten voor play-off 2, dus dat belooft een harde strijd te worden.”

Hij wist dat hij helemaal klaar was voor 1A, zegt hij. “Tijdens de lockdown bereidde ik mij fysiek en mentaal voor om fit en fris aan de voorbereiding te kunnen beginnen. Ik zat geen dag stil. Elke dag ben ik op mijn eentje gaan trainen, lopen, maar ook met de bal trainen en spurtjes trekken. Het vooruitzicht van wedstrijden ontbrak maandenlang, maar ik leunde niet achterover. Dat is mijn ingesteldheid. Ik ben iemand die nadenkt over welke details ik nog aan mezelf en in mijn levensstijl kan verbeteren. Zo drink ik sinds twee jaar geen melk meer en eet ik nog zelden rood vlees. Daar voel ik mij goed bij. Ik let extra op, omdat ik door mijn explosiviteit groter gevaar op een spierblessure loop. In vergelijking met vijf seizoenen geleden ben ik rijper geworden. Nu besef ik meer wat er moet gebeuren, waarom ik voetbal en wat ik het team kan bijbrengen.”

Waarom ben je drie jaar geleden bij Cercle vertrokken?

“Na tien jaar was het tijd voor iets anders, ook om eens in een andere omgeving alleen te gaan wonen en op eigen benen te staan. Cercle wou dat ik bleef, vooral om nog over voldoende Belgen te beschikken, maar voor mij was het genoeg geweest. Als jeugdspeler moet je drie keer zo hard je best doen als diegene die ze telkens voor je positie halen. Er waren weer een stuk of vijftien spelers gekomen via Monaco en dan weet je: eerst gaan die allemaal hun kans moeten krijgen alvorens ze zullen teruggrijpen naar jongens als Mathieu Maertens en ik; en op het einde van het seizoen vertrekken die weer en komen er vijftien andere. Dat was geen leuke omgeving. Dit was niet meer het Cercle waarvoor ik zo graag speelde. Uiteindelijk forceerde ik mijn vertrek. Ik moet toenmalig voorzitter Frans Schotte dankbaar zijn dat hij hielp om François Vitali, toen nog sportief directeur, te overhalen om mij toch transfervrij te laten vertrekken.”

Wat zegt het over jou dat je als jonge speler je vertrek forceerde?

“Als je weet wat je er allemaal voor doet, en als je er al heel je leven van droomt om voetballer te worden, dan laat je gewoon niet met je sollen. Ik wist wat ik in mijn mars had en dat vertrekken voor mij het beste was. Daarom speelde ik het hard.”

Je hebt een VO2max (maximaal zuurstofopnamevermogen) van 74, hoor ik. Waarom zetten ze bij Cercle iemand met zo’n loopvermogen centraal achterin, uitgerekend op de positie waar je het minst moet lopen?

“Geen idee. Bij de jeugd was ik altijd middenvelder en scoorde ik elk seizoen wel twintig keer. Maar bij de eerste ploeg schoven ze mij een rij achteruit. Voor mijn ontwikkeling was dat niet slecht, omdat het mij dwong om defensief sterker te worden, het spel te leren lezen en om te coachen. Maar mijn twee grootste kwaliteiten, mijn loopvermogen en mijn spurtsnelheid, kwamen er het minst tot hun recht. Ik had telkens het gevoel: ik kan nog een match spelen. Maar het was frustrerend, want ik kon er mij onvoldoende tonen. Ook omdat ik zelfs op hoekschop de middenlijn niet over mocht: ik moest achterin blijven om er met mijn snelheid de tegenaanval uit te halen. Lorenzo Staelens was de eerste die mij als rechtsachter uitspeelde. Dennis Van Wijk deed het voor het eerst in een officiële wedstrijd: in play-off 3. Ik leverde meteen een assist en scoorde daarna ook nog. Hij zei: Met je loopvermogen denk ik dat dit je beste positie is. Dat zag hij goed. Maar het seizoen erna zette Fred Vanderbiest mij weer centraal.”

Je deed sporthumaniora. Adviseerden ze er jou nooit om aan atletiek te doen?

“Ja. De leerkracht zei: Het gaat goed in het voetbal, maar besef je dat je in atletiek enorm ver zou kunnen geraken, Belgische top en wie weet wat nog meer? Ik blonk uit op alle afstanden, brak alle records, van de 100 meter tot en met de 10.000 meter. Maar voetbal was belangrijker voor mij.”

“Ik blonk uit op alle afstanden, brak alle records, van de 100 meter tot en met de 10.000 meter. Maar voetbal was belangrijker voor mij.”© BELGA

Van waar je liefde voor voetbal?

“Toen ik klein was, ben ik eens met vriendjes meegegaan naar KSK Wenduine. Dat beviel mij en zo is die passie er gekomen. Eigenlijk ben ik heel mijn jeugd met voetbal bezig geweest. Tijdens de examens studeerde ik eerst een beetje en dan ging ik snel buiten gaan voetballen om dan ‘s avonds nog een beetje te studeren. Zelfs wanneer het vroor of sneeuwde, ging ik buiten voetballen. Alleen. Bij Blankenberge werd ik opgeroepen voor de provinciale jeugdselectie en toen klopten ook Club en KVO aan de deur aan, maar ik koos voor Cercle.”

Was je supporter van Cercle?

“Neen. Ik was supporter van Club en zelfs abonnee. Maar bij Club was het moeilijker om door te breken. We dachten dat Club later nog kon. Liever zo dan andersom. Want bij Club zagen we dat er elk jaar veel jeugdspelers moesten vertrekken. Terwijl bij Cercle Lukas Van Eenoo aan het doorbreken was, Stijn Desmet een jeugdspeler was en Tom De Sutter er zijn kans kreeg. Het was het seizoen dat ze onder Glen De Boeck als vierde eindigden. We hadden sympathie voor Cercle. Ik ging er eens meetrainen en voelde mij er goed. Voor een kind is dat toch nog altijd het belangrijkste: dat je je amuseert.”

Welke rol speelden je ouders in je ontwikkeling?

“Ze zijn altijd heel los geweest. Op voorwaarde dat mijn schoolresultaten goed waren en dat ik beleefd was. Hun vertrouwen in mij was groot. Ze hadden snel door dat ik alles op het voetbal wou zetten. Mijn moeder is marktkraamster en mijn vader runt een groothandel in papierwaren en onderhoudsproducten voor de horeca. Daardoor moesten mijn grootouders vaak met mij rondrijden.”

Welke coaches moet je het meest dankbaar zijn?

“Bij de jeugd zeker Peter Loef, een Nederlander. Toen ik bij Cercle aankwam, maakte hij mij meteen aanvoerder. Dat ging meteen super. Bij de U15 kwam ik hem weer tegen en ging het weer fantastisch. Hij werd aanzien als een streng persoon, maar ik voelde vooral vertrouwen. Lorenzo Staelens nam mij bij de eerste ploeg en Arnar Vidarsson zette mij vast in de basis. Dat is toch niet evident voor een gast van achttien, midden in de degradatiestrijd en op een cruciale positie dan nog. Bij Westerlo werkte ik 2,5 jaar samen met Bob Peeters en dat hielp mij enorm in mijn ontwikkeling. Ik ben er samen met de ploeg gegroeid. Het eerste seizoen redden we ons, het tweede speelde ik elke minuut en het derde deden we mee voor de titel. Als rechtsachter begon ik ook te scoren en te excelleren.”

Als ik je ex-ploegmaat Stephen Buyl mag geloven, excelleerde je ook in flauwe moppen.

“Laten we het er vooral op houden dat ik een sfeermaker ben en graag af en toe een grapje maak.” (lacht)

Zeven jaar geleden tekenden jij en Miguel Vandamme op dezelfde dag jullie eerste profcontract. Jou gaat alles voor de wind terwijl hij aan leukemie lijdt en onlangs te horen kreeg dat ook de laatst mogelijke therapie niet aanslaat. Wat doet dat met jou?

“Dat je zoiets in de fleur van je leven meemaakt, is onvoorstelbaar triest. Net voor hij dat slechte nieuws kreeg, zag ik hem voor de wedstrijd tegen Cercle nog in de spelerstunnel. We gaven elkaar een knuffel en wisselden enkele woorden. Ik hoop hard dat er toch nog iets gevonden wordt om hem te helpen. Zoiets leert je te relativeren. Na een nederlaag zit ik met een klotegevoel en kan ik niet slapen. Maar als je ziet wat Miguel nu meemaakt, besef je: doe toch maar een beetje normaal en geniet van elke dag.”

Een ballenraper met streken

Gilles Dewaele is als jeugdspeler van Cercle ook ballenraper geweest van de eerste ploeg en daar stak hij best veel van op. “De backs Bernd Evens en Hans Cornelis konden ver ingooien en als je aan hun kant stond, kreeg je een handdoekje mee om voor hen de bal af te drogen voor ze ingooiden. Liet je de bal na het afdrogen nog eens vallen, dan kreeg je onder je voeten. Ik was twaalf jaar en we leerden ook om tijd te winnen wanneer Cercle voorstond. Zo begin je over het spelletje na te denken.” Jeugdtrainer Peter Loef was toen verantwoordelijk voor de ballenrapers. “Een typische Nederlander: geslepen en geen blad voor de mond. Er interesseerde hem maar één iets: winnen, hoe dan ook. Dat neem je toch mee hoor.” Bovendien maakte hij ook Arnar Vidarsson mee. Als ploegmaat en als trainer. Leper vind je ze niet. Het fairplay-principe van de Vereniging raakte in die tijd dan ook wat ondergesneeuwd. “Arnar is het prototype van de sluwerd. Ik vind dat fantastisch. Het enige wat telt, is winnen. Trucjes die daarbij kunnen helpen, maken daar voor mij deel van uit.”