Enquête bij amateurclubs: sanering West-Vlaams amateurvoetbal is nog niet voor morgen

Beeld ter illustratie: Olivier Vermander van SV Oostkamp in duel met José-Aimé Tchagam van KW Houthulst. (foto Bart)© VDB
Beeld ter illustratie: Olivier Vermander van SV Oostkamp in duel met José-Aimé Tchagam van KW Houthulst. (foto Bart)© VDB
Redactie KW

Meteen na de stopzetting van de competities schreef De Krant van West-Vlaanderen alle voetbalclubs uit het amateurvoetbal in West-Vlaanderen aan met een aantal vragen over hun financiële reilen en zeilen. Meten is weten: we wilden cijfermatig vastleggen hoeveel schade de coronacrisis het amateurvoetbal in het seizoen 2020-2021 heeft toegebracht. En waar een sanering van het krakende amateurvoetbal zich opdringt. Een aantal antwoorden van de nauwelijks 20 procent van de clubs die wilden reageren, waren zo markant dat we ze jou niet willen onthouden.

Door Frank Buyse en Wouter Vander Stricht

Ondanks de verzekerde anonimiteit werd ook na een herinnering de enquête lauw onthaald: 80 procent van de aangeschreven clubs – 3 in eerste nationale, 5 in tweede divisie VV, 3 in derde divisie VV en 146 in de provinciale reeksen – wilde geen inkijk geven in hun financiële situatie. Dat maakte dat nauwelijks 20 procent van de clubs onze vragen wilde beantwoorden. Op één club uit tweede divisie en één eersteprovincialer na allemaal tweede-, derde- en vierdeprovincialers. Dat er ons clubbestuurders meteen waarschuwden – “liever niet en veel respons moeten jullie niet verwachten” – was al veelzeggend. Liever geen inkijk in de financiële keuken.

Verwacht daarom geen verregaande conclusies uit ons onderzoek, daarvoor zijn de resultaten te weinig significant. Maar er staken in de antwoorden van de meewerkende clubs toch een aantal elementen die we de voetballiefhebber niet willen onthouden. En voor de clubbestuurders zijn ze misschien leerrijk. Daarom geven we de meest opvallende cijfers en de grootste extremen fragmentarisch mee.

Uit het seizoen 2018-2019, het laatste normale seizoen

Totaalbudget

– Er zijn naast vierdeprovincialers met een totaalbudget van 240.000 euro ook reeksgenoten met een totaalbudget van 30.000 euro, één achtste dus.

– Er zijn derdeprovincialers die 70 procent van hun budget investeren in jeugd en er zijn tweedeprovincialers die maar aan 20 procent komen.

Inkomsten

– Er zijn tweedeprovincialers die 100.000 euro aan lidgelden vergaarden, maar slechts 25.000 euro aan sponsoring binnenhaalden. Maar ook reeksgenoten die slechts 20.000 euro aan lidgelden inden maar wel 90.000 euro aan sponsoring.

– Bij zowat alle clubs zorgt de kantine voor een derde tot de helft van de inkomsten, één vierdeprovincialer met een budget van 240.000 euro teert voor 150.000 euro op de kantine.

– De inkomsten op tickets zijn marginaal: meer onder de 5 procent dan erboven.

– De inkomsten aan activiteiten schommelen eerder rond de 10 procent.

Uitgaven

– Voor alle clubs zijn de belangrijkste uitgaveposten de lonen (vooral in tweede provinciale) en de premies voor trainers en spelers. Beduidend meer dan de uitgaven aan infrastructuur en materiaal, en de vergoedingen voor medewerkers (die variëren op jaarbasis van 0 tot 25.000 euro) met enkele opvallende extremen. Zo betaalt de ene tweedeprovincialer alleen al aan vaste lonen voor trainers en spelers 120.000 euro (op een totaalbudget van 150.000 euro), terwijl dat bij een reeksgenoot slechts 10.000 euro bedraagt.

– Die vaste lonen voor trainers (weinig of geen clubs betalen een vaste vergoeding noch tekenpremies aan spelers) liggen in tweede provinciale tussen 500 en 1.500 euro, in derde en vierde veelal onder de 500 euro. Zelfde verhoudingen wat betreft de premies per punt: in tweede tussen 51 en 150 euro, in derde en vierde onder de 50 euro.

– Bij de premies zijn er nog wel meer verschillen: jaarlijks tussen 40.000 en 90.000 euro in tweede provinciale, tussen 20.000 en 80.000 euro in derde en tussen 0 en 29.000 euro in vierde. Eén vierdeprovincialer betaalde 24.280 euro aan premies maar 30.991 euro aan onkostenvergoedingen .

Hoe dramatisch was nu het seizoen 2020-2021, dat al in oktober stilviel en in januari officieel werd afgesloten?

– Opvallend: alle clubs budgetteerden ondanks de dreiging van een dramatisch seizoen – de competitie kon ternauwernood starten – ongeveer hetzelfde als in het seizoen 2018-2019. Al verminderde toch één vierdeprovincialer het budget van 240.000 naar 150.000 euro.

Inkomsten

– De inkomsten uit sponsoring daalden bij de meeste clubs significant, van 30 tot 70 procent. Van 90.000 naar 40.000 euro bij de ene tweedeprovincialer, van 21.360 naar 5.700 euro bij een vierdeprovincialer.

– Op één club na (van 16.000 naar 7.500 euro) geen opmerkelijke verschillen in de geïnde lidgelden – al kon er dit seizoen nauwelijks gevoetbald worden.

– De grootste verliezen – aangezien de ticketinkomsten vooraf al marginaal waren, zijn die verliezen niet relevant – situeren zich in de inkomsten uit de kantines die nagenoeg het hele seizoen gesloten bleven. Dat ging in tweede provinciale al eens van 60.000 naar 14.500 euro, in derde zelfs van 80.000 naar 17.500 euro en in vierde van 35.000 naar 2.000 euro.

– Ook al vielen in het niet-coronajaar de inkomsten uit activiteiten tegen (zelden boven de 5 procent), het spreekt voor zich dat ze afgelopen seizoen helemaal minimaal waren: de helft 0 euro, de andere clubs tussen 1.000 en 7.500 euro.

Uitgaven

– De uitgaven voor de medewerkers (onkosten) zakten 50 tot 100 procent: van één vierdeprovincialer van 24.000 naar 12.000 euro, van een tweedeprovincialer van 15.000 naar 0 euro.

– Idem wat de lonen voor spelers en trainers betreft: in tweede provinciale ging een club van 120.000 naar 5.000 euro, de rest zag die uitgaven dalen met 60 tot 80 procent.

– Er moesten logischerwijs ook veel minder premies worden uitgekeerd. De extremen? In tweede van 44.000 naar 8.500 euro, in derde een club van 20.000 naar 3.000 euro, in vierde een club van 29.000 naar 2.100 euro. Een gemiddelde daling van 30 tot 70 procent.

Conclusies

Geen verregaande conclusies, daarvoor is het onderzoek te weinig significant. Maar toch deze bemerkingen: ook al schreeuwen veel clubs (de meeste) dat het provinciale voetbal financieel onhoudbaar wordt, toch merken we op dat een club in vierde provinciale kan overleven met een budget dat meer dan 200.000 euro lager ligt dan dat van een reeksgenoot. En dat de ene tweedeprovincialer maar 10.000 euro aan lonen aan trainers en spelers uitkeert terwijl de andere goed is voor 120.000 euro.

Dat onmiskenbaar de zwaarste uitgavepost voor bijna alle provincialers lonen en premies voor trainers en spelers zijn. Waarbij de concurrentie en het opbod veel clubs ook in niet-coronatijden financieel bijzonder kwetsbaar maakt. Precies daarom waren de antwoorden op de laatste vragen in onze enquête zo interessant: alle clubs zijn voor de afschaffing van vaste verloningen aan trainers en spelers, maar slechts de helft is tegen een maximumpremie per reeks en slechts enkele clubs zijn tegen de afschaffing van wedstrijdpremies.

Ergo : voor volgend seizoen maakten slechts twee clubs ondanks het moeilijke coronaseizoen het voornemen de A-kern af te slanken en slechts bij drie clubs klonk het antwoord op de vraag of trainers en spelers zouden moeten inleveren: neen! Bovendien vreest een kwart van de clubs dat komend seizoen een aantal vrijwilligers, dit jaar grotendeels werkloos, zal afhaken.

Tot daar de eerste lesjes die getrokken kunnen worden. Want dat heeft het onderzoek toch al aangetoond: zonder kantine is het amateurvoetbal niet leefbaar. Maar als de clubs inderdaad niet bereid zijn om te snoeien in lonen en premies voor spelers, is een gezond amateurvoetbal nog niet voor morgen.


Liggen de financiële problemen eerder aan het profvoetbal dan aan het amateurvoetbal?

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Wouter Vanderstricht zegt: JA

Ik volg Frank, die al jarenlang als sportjournalist profvoetbal ademt: profs en amateurs zijn twee verschillende werelden. Maar dat is vooral de keuze van het mee door buitenlandse investeerders geregeerde profvoetbal.

Vraag het maar eens in Knokke, waar ze met een team met jongens uit de (wijde) regio kampioen speelden in eerste amateur en promoveren naar eerste klasse B niet mogelijk was. Reden: de licentie vereist dat je stadion een capaciteit moet hebben voor vele duizenden toeschouwers, terwijl er in pre-coronatijden veel van de matchen in 1B zelfs de kaap van de duizend niet halen.

Het profvoetbal redeneert protectionistisch, het liefst van al zou men een competitie afdwingen zonder stijgers en dalers. Het profvoetbal gunt de amateurs nauwelijks iets. De weerkerende vraag om in eerste klasse geen matchen te programmeren op het moment dat er op provinciale velden wordt geshot – zondagnamiddag dus – wordt beantwoord met het inplannen van toppers op dat tijdstip. Zegt genoeg zeker? Er zijn wel wat financiële compensaties, maar dat zijn kruimels.

De lonen van amateurvoetballers mogen van mij gerust een stuk naar beneden, maar het geld uit de sport halen, is utopisch. Daar waar amateurvoetballers nu vaak worden neergezet als grote geldwolven, is het wel in het profvoetbal dat steeds weer verhalen opduiken die veel weg hebben van mensenhandel. Er blijft bij sommige transfers meer geld aan verschillende vingers plakken dan er in totaal in het amateurvoetbal omgaat.

Profclubs zijn bedrijven geworden, akkoord. Maar wij geloven wel nog in jongens van bij ons, welke achtergrond ze ook mogen hebben, die het tot prof kunnen shotten. Als we in de amateurreeksen gaan kijken, zien we best veel spelers die misschien wel eens een kans mochten gekregen hebben in een A-kern in eerste. Maar daar was geen plaats wegens minder interessant dan spelers uit eigen portefeuille met doorverkoopwaarde…

Frank Buyse zegt: NEEN

Ik volg Wouter, al zowat een kwarteeuw als voetballer en regiojournalist helemaal ingeworteld in de charme van het provinciale voetbal en zijn sociaal weefsel, helemaal als hij ons profvoetbal ‘helemaal verziekt’ noemt. De zaak Propere Handen is veelzeggend. En dát kwaad woekert almaar verder.

Maar het prof- en het amateurvoetbal zijn nu eenmaal geëvolueerd naar twee aparte verhalen. Voor ons, liefhebbers, is voetbal nog steeds entertainment, maar voor de profclubs, het woord zegt het zelf, is voetbal pure business geworden. De clubs zijn bedrijven geworden, komen steeds vaker in handen van buitenlandse overnemers, worden zelfs beursgenoteerd. Dan zijn er wel vaak community-projecten, in hun elitaire jeugdopleidingen is heus geen plaats voor enige sociale functie .

Het enige doel is eigen, goedkoper, talent vormen dat de concurrentie met de aangekochte buitenlanders aankan. En dan is, zonder tegenbericht, een Charles De Ketelaere de uitzondering die de regel bevestigt. Wat rest, is het watervalprincipe: afzakken maar. Is het niet in het profvoetbal, dan maar in het amateurvoetbal waar ook nog wel lekker betaald wordt, de voorbeelden zijn legio.

Over de zogenaamde verankering op het veld, spelers uit de eigen streek, hoeft men zich ook geen zorgen te maken: elke supporter, en dan vooral de jongeren die veel globaler denken, verkiest Cercle in eerste met één Belg in het elftal dan in tweede met vijf jongens uit de eigen streek. En als Jelle of Robbie morgen vertrekken bij KVO zal dat jammer zijn, maar als hun weireldploegsje straks vierde eindigt, zal dat voor de fans echt niet zo’n probleem zijn.

En dan kan het amateurvoetbal heus nog even plezant blijven: mét eigen spelers en met lokale verankering. Maar met een veel gezonder financieel beleid. Een ánder verhaal dus.