Zoektocht naar verborgen schatten in het oorlogspuin in Diksmuide

Van het kasteel van De Blankaart bleef op een kapotgeschoten gevel na, niets meer over. © Archief Blankaart
Redactie KW

Al vrij vroeg in de Eerste Wereldoorlog werd het Kasteel Blankaart van baron Gustaaf de Coninck de Merckem door de Duitsers geviseerd. Strategisch lag het dicht bij de frontlinie en Duitse officieren namen er hun intrek. Op 28 september 1918 rukten Belgische eenheden onder leiding van kapitein van Mierlo op tegen de Duitsers, maar die boden flink weerstand. Het kasteel werd hierbij aan flarden geschoten. Vanaf 1925 werd het heropgebouwd, maar de gevel is vijf meter minder breed.

Historicus André Gysel sprak met Roza Vlamynck, die het verhaal doet van haar vader Julien Vlamynck, die samen met notaris Proot in 1918 naar Woumen terugkeerde. De notaris was in 1914 gevlucht en had in zijn tuin een kistje met goud en juwelen begraven. Volgens de notaris was er in Woumen en aan het huis zoveel schade dat er geen herstel mogelijk was, maar Roza’s ouders waren bij de pioniers die wilden terugkeren. Op een dag begon Julien te spitten in de tuin en stuitte daarbij op een hard voorwerp: een ijzeren kist met goud en juwelen. Julien was zo eerlijk om de ‘schat’ aan de notaris terug te geven.

Met kar naar huis

De familie Vlamynck werkte ijverig verder tot de nieuwe villa klaar was. Ze verhuisde van Nazareth naar Woumen, met dezelfde kar als waarmee ze naar Machelen gevlucht was. “Zij hadden een tafel, een paar stoelen, slaapzakken gevuld met afgeritste varens, een kleerkast, een ‘buzestove’ en wat eet- en kookgerei, zoals een ijzeren pot om patatten en pap in te koken”, herinnert Roza zich. “Wij hadden ook een geit meegebracht en hadden dus melk.”

“Zij hadden een tafel, een paar stoelen, slaapzakken en een kleerkast, een ‘buzestove’ en wat eet- en kookgerei. En een geit, dus zij hadden ook melk” – Roza Vlamynck over het gezin van haar vader Julien

Roza sprak ook over de abri’s waarin teruggekeerde vluchtelingen voorlopig woonden, over het Koning Albertfonds dat een barakkendorp liet bouwen en over de ‘drieduster’-barakken die de mensen zelf bouwden met de drieduizend frank van het fonds.

Verlaten stad

Margaretha Vanmaele uit Mechelen vroeg André Gysel om het manuscript ‘L’Agonie de Dixmude’ van haar grootvader Ernest Hosten te vertalen. Dat werd ‘1914, Doodstrijd van een stad’. De brieven van zijn broer André Hosten en Georges Ghyssaert aan Ernest Hosten, die gemeentesecretaris en archivaris in Diksmuide was, schetsen de trieste balans van vier jaar oorlog.

Ernest Hosten.
Ernest Hosten.© Repro MVO

Op 7 oktober 1918 beschrijft André de grote chaos: ‘De markt is geen derde meer van haar vroegere grootte, ‘iets’ van de kerk en het stadhuis staat er nog… Er zijn geen straten meer te vinden. Dit is stof voor nachtmerries!” Hij zoekt zijn huis, maar vindt het pas als hij kleine details ontdekt: de bank in de winkel waar hij en zijn broer Franz hun initialen in hebben gekerfd, een stukje van de toog, een emmer met papieren en facturen… En hij meent te weten waar er een schat is verborgen in de tuin, tussen stenen en afval bij het kolenkot. Hij trekt verder de verwoeste stad in, op zoek naar de huizen van zijn schoonbroer Karel en van Ernest, die er nog erger aan toe zijn dan het zijne. Terwijl hij daar rondloopt, zijn er nog beschietingen met granaten. De zoon van apotheker Ghyssaert schrijft een gelijkaardige brief en stelt vast dat er zelfs geen ‘steenweg’ meer is in de buurt van de Hoge Brug en ook hij herkent geen straten: “van gevels zag ik niets meer… De stad was verlaten en ik voelde mij vreselijk bevangen. Ik was van plan nog eens een toer te maken door de stad, toen plots de beschieting herbegon.’

Nog meer schatten

Ernest, die ook naar Diksmuide was teruggekeerd, schrijft aan zijn vrouw Madeleine Verlende, die in Lo verblijft over de vernielingen onderweg, over de zoektocht met zijn schoonbroer, brouwer Louis Verlende en zijn neef Paul Feys naar ‘de schat van oom Feys’: ‘met spa en houweel trokken we er naartoe. In een oogwenk hadden Paul en Louis de vermoedelijke schuilplaats ontdekt en begonnen ze te graven. Het was als een scène van een film. Plots kwam er een klein beetje groen blik te voorschijn, dan nog een beetje. Het was een hoek van de wonderbare doos…’

Feiten

Overal in Diksmuide en in de deelgemeenten staan gedenktekens en gedenkplaten. Op de Belgische militaire begraafplaats van Keiem liggen 628 gesneuvelden, waarvan meer dan de helft niet is geïdentificeerd. Op de IJzerdijk in Diksmuide staat de gedenkkapel Calvarieberg en in die van Vladslo worden 39 Vladslonaren herdacht.

(Myriam Van Den Putte)