Zuster Cecile Haelewyn: “Ik zie graag mannen, maar verliefd ben ik nooit geweest”

Cecile Haelewyn. © Davy Coghe
Thomas Rosseel
Thomas Rosseel Journalist

Elke week spreken we met een bekende streekgenoot over de verschillende seizoenen van het leven. Hoe zag hun lente – de kindertijd – er uit? Hoe bloeiden ze open als volwassene tijdens de zomerjaren? Hoe beleven ze hun herfstperiode vandaag? En waar dromen ze nog van voor de winterse jaren? Vandaag: Zuster Cecile Haelewyn (82), drie decennia lang de drijvende kracht achter Poverello Brugge.

Zo actief en sociaal het leven van zuster Cecile kleurde, zo sereen en teruggetrokken leeft ze vandaag. Vier jaar geleden trok ze de deur achter zich dicht bij Poverello Brugge. Twee jaar later verruilden zij en haar twee medezusters het klooster van Knokke voor dat van Zonnebeke, met aanpalend woonzorgcentrum, naar de andere kant van de provincie. Een sporadische vergetelheid verraadt haar gezegende leeftijd, maar als zuster Cecile haar levensverhaal in geuren en kleuren vertelt, wordt ze opnieuw die knappe, jonge zuster van weleer.

LENTE

Zuster Cecile ziet het levenslicht op 5 oktober 1937 in Ruiselede. Het gezin telt zes kinderen, jongens en meisjes eerlijk verdeeld. “Eigenlijk zijn er in totaal zeven geweest, maar een vierde broertje is amper enkele maanden geworden. Wiegendood”, vertelt Cecile, de tweede oudste in het rijtje.

De oorlog was volop aan de gang toen je kleuter was. Hoe heb je dat beleefd?

“We liepen altijd met een groepje schoolkinderen van school naar huis, langs de baan richting Aalter. Op een dag stond het vol met Duitse soldaten. En wij maar staren als kleine kinderen. Nach Hause fahren, riepen ze. En wij maar lopen. Om thuis uitgeteld neer te vallen. Dat was een beangstigende periode.”

Kende je voor het overige een mooie kindertijd?

“O ja. Wij waren een mooi gezin. We moesten in de pas lopen, maar mijn ouders waren geen gendarmes. We hebben een degelijke opvoeding gekend. Mijn vader werkte nog mee aan de bouw van de autosnelweg tussen Oostende en Brussel. Mijn moeder zat thuis met de kinderen. We woonden op een klein boerderijtje. In 1946 zijn we naar Pollinkhove verhuisd en daar hadden we nog veel meer dieren. Koeien, varkens, konijnen en zelfs een duivenhok van mijn oudste broer.”

Wat moeten we ons bij de kleine Cecile voorstellen?

“Ik was een vivant meisje. Ik speelde heel graag. Maar mijn kindertijd is snel gestopt. Een jaar na onze verhuis. We woonden vlakbij de Lovaart. Op een dag kwamen we met de broers en zussen te voet van school. De brug stond vol volk. Plots keken de mensen ons allemaal aan. Kindjes, ga maar snel naar huis, zei iemand. Bleek dat onze vader in het water was beland en was verdronken. Toen we thuiskwamen lag ons moeder met haar hoofd op tafel te huilen. Veel meer mochten we daar als kind niet over weten. Dat werd ons niet verteld. Ik heb na vaders dood heel veel moeten helpen in het huishouden, als oudste meisje. Ik was negen jaar. Of ik veel verdriet had? Als kind begrijp je niet goed wat er dan allemaal gebeurt. Plots is je vader weg. Wij hadden het meeste verdriet voor het verdriet van ons moeder.”

Ging je verder studeren?

(knikt) “Ik heb het diploma van landbouw-huishoudregentes behaald. Meteen na mijn studies mocht ik beginnen in Moorslede. Ik was toen nog leek. Na vier jaar ben ik binnengegaan in het klooster om zuster te worden.”

Wanneer wist je dat je kloosterlinge wou worden?

“Om eerlijk te zijn heb ik daar vijf jaar tegen gevochten. Ik wou dat eerst niet doen. Maar ik werd gedwongen, innerlijk. De roeping, zoals ze zeggen. Ik werd me bewust dat ik mijn leven wou geven om anderen te helpen.”

Had je geen behoefte aan een eigen gezin?

“Ik zie graag mannen, hoor. (lacht) Maar ik werd er niet verliefd op. Er zijn mannen geweest die ene oogje op me hadden. Zij polsten bij mijn broers of ik beschikbaar was want ik was best knap. (knipoogt) Ik ben zelfs nog mee naar de dancings geweest. Ik ben nooit verliefd geweest in mijn leven. Ik gaf daar niet aan toe. Mijn pad lag elders, in een religieus leven. Ik heb daar nooit spijt van gehad.”

ZOMER

Vier dagen nadat Cecile haar geloftes aflegt als kloosterlinge, vertrekt ze naar Congo. We schrijven begin jaren zestig. De onafhankelijkheid van de voormalige Belgische kolonie is net achter de rug. In totaal zal Cecile er 16 jaar lesgeven.

Welke vakken gaf je in Congo?

“Van alles. Fysica, chemie, technologie, tekenen tot zelfs turnen. Alles in het Frans. Gelukkig had een zuster me op voorhand wat extra lessen Frans gegeven. In die periode mochten ook de Congolese meisjes naar school, net als de jongens. Ook buiten de schooluren was ik actief bezig met het oprichten van een jeugdbeweging, scouts en gidsen. Dat kenden ze er nog niet. Daar stak ik mijn vrije tijd in.”

In de jaren na de onafhankelijkheid was het heel onrustig in Congo. Hoe heb je dat ervaren?

“Toen de rebellen dichterbij kwamen in onze streek, heb ik mijn oversten gevraagd om als een van de eersten te mogen vertrekken mocht de situatie te gevaarlijk worden. Ik was een jonge en best snelle zuster. (lacht) Vele Belgen vertrokken in die periode uit angst, want de Belgische soldaten hadden ook van alles uitgestoken met de Congolese vrouwen. De rebellen waren uit op revanche. Ze mochten me voor mijn part doodschieten, maar mijn lichaam onteren, dat niet. Ik ben best bang geweest, maar ben gelukkig op tijd kunnen vertrekken.”

Hoe ben je bij Poverello beland?

Ik had erover gelezen toen ik nog in Congo zat. Na mijn terugkomst kwam ik in contact met oprichter Jan Vermeire. Poverello zat toen enkel in Brussel. Elke dag ging ik er naartoe. Op den duur leidde ik er de vergaderingen als Jan er niet was. Vier jaar later (in 1985, red.) kwam het idee om verschillende vestigingen op te richten, op vraag van de vrijwilligers. Brugge kwam als eerste aan de beurt. Toen Jan me vroeg om de leiding op me te nemen, heb ik toegestemd. Ik woonde tijdens het weekend toch al in het klooster van Knokke dus dat was niet ver. Rond het jaar 2000 kwam er een onderbreking, toen ik ziek werd. Borstkanker.”

Heb je schrik gehad?

“Ja, eigenlijk wel. Moet ik dat nu krijgen, verdikke?, dacht ik. Je denkt meteen aan het ergste. Maar gelukkig was de kanker niet uitgezaaid. Mijn borst is met spoed geamputeerd en met chemo en straling ben ik uiteindelijk genezen. Twee jaar heeft dat geduurd. Of ik veel pijn heb gehad? Vooral morele pijn. Fysiek was ik erg moe.”

Wat ging er door je heen toen je genezen werd verklaard?

“Ik was blij, maar niet euforisch. De dokter zei heel aarzelend dat hij ervan uitging dat ik genezen was. En dat ik in mijn achterhoofd moest houden dat het kon herbeginnen. Ik ben toen meer op mijn voeding beginnen letten. Een zuster die meer over het verband tussen kanker en voeding had gelezen, overstelpte me met tips. (lacht) Er is wel wat tijd moeten over gaan om die periode helemaal van me af te zetten.”

In 2015 stopte je met Poverello. Waarom?

“Mijn jongste zus zei tegen de hoofdverantwoordelijke van Poverello in Brussel: Cecile moet stoppen, anders zal ze erbij neer stuiken. Ik bleef maar gaan. Het was ook tijd om te stoppen na al die jaren. Die 33 jaar bij Poverello waren eigenlijk de gelukkigste jaren van mijn leven. Af en toe ga ik er nog eens langs, ook al wordt dat steeds moeilijker gezien de afstand. Ik weet dat Poverello in goede handen is en dat stelt me gerust.”

Die 33 jaar bij Poverello waren de gelukkigste jaren van mijn leven

(lees verder onder de foto)

Cecile Haelewyn.
Cecile Haelewyn.© Davy Coghe

HERFST

Na haar pensioen bij Poverello trekt zuster Cecile zich terug in het klooster van Knokke. In november 2017 sluit het filiaal en verhuizen de drie overgebleven zusters naar het klooster in Zonnebeke. “Ik vond dat jammer. We hadden het goed met ons drietjes. Ik deed er altijd de keuken. Maar we zitten hier ook niet slecht.”

Neem je hier nog actief deel aan het leven?

“Neen, ik kom niet meer buiten. Ik ben te oud om iedereen in de buurt nog te leren kennen. Ook al heb ik dat altijd graag gedaan. In Brugge had ik heel veel contact met mensen buiten Poverello. We wonen hier met 17 zusters in Ten Bunderen, van wie drie al in het woonzorgcentrum verblijven. Met de andere zusters leven we samen in de kloostervleugel. Weet je dat er nog 200 zusters bij Ten Bunderen zijn geweest? Het is jammer dat dat aantal zo is geslonken.”

Vrees je voor de toekomst? Dat jonge dames steeds minder voor zo’n leven willen kiezen?

(overtuigd) “Op een bepaald moment zal dat wel weer keren. Daar heb ik het volste vertrouwen in. Ten Bunderen bestaat sinds 1236. Met de pest is er eens één zuster overgebleven die herbegonnen is. Een tweede keer onder Keizer Jozef II, einde 18de eeuw, moesten alle zusters naar Engeland vluchten omdat die Jozef niet van de religieuzen moest weten. Uiteindelijk zijn ze met twee zusters teruggekeerd naar Moorslede en herbegonnen. Dat komt wel goed.”

Hoe spendeer je hier je dagen?

“In het begin dat ik hier woonde, vroeg de directeur van het rusthuis of ik de tafels van de kantine wou controleren. Ik veegde dan nog wat restjes op. Of bracht de glazen naar de bar. Zo was ik anderhalf uur bezig in de voormiddag. We zijn biddende zusters en hebben dus vele vaste gebedsmomenten. Daar kruipt al aardig wat tijd in. Ik lees ook veel, zowel religieuze als gewone boeken.”

WINTER

Als ex-kankerpatiënte weet zuster Cecile hoe snel het leven afgelopen kan zijn. Als religieuze kijkt ze op een andere manier naar de dood dan een leek. “Ik ben niet bang”, zegt ze.

Speelt je geloof daar de grootste rol in?

“Absoluut. Ik heb heel mijn leven gegeven voor mijn medemens. Ik hoef geen schrik te hebben voor de dood. God heeft mij heel mijn leven richting en mijn roeping gegeven. Dat zal ook zo met de dood zijn.”

Je woont aan een rusthuis. Voel je je eigenlijk al oud?

“Goh, mijn armen en benen zijn nog goed. Ik ben ook nog jong van geest. Soms kan ik niet vatten dat ik al zo oud ben. Maar ik ben wel sneller moe. Mijn moeder was 83 toen ze overleed aan een ziekte. Dat is volgend jaar voor mij. Maar ik kan evengoed morgen sterven. Wie zal het zeggen? Ik ben niet bang. Ik geloof in het eeuwige leven.”

En waar ga je na de dood heen?

“Het hiernamaals. Wat dat precies is, weet ik niet. Hoe God eruitziet, is ook voor mij een raadsel. Maar hij leeft in mijn hart en stuwt me vooruit. Ik zie hem als een persoon. Hij heeft zijn bestaan bewezen door zijn zoon naar de aarde te sturen in een mensenlichaam. Christus is overal. God is ook overal. Maar je moet hem toelaten in je leven. Ik bid vaak voor mensen die zich van hun geloof hebben afgekeerd. Ook al kan ik dat soms begrijpen. Want in een leven kun je hele erge dingen meemaken.”

Waar droom je nog van?

“Nu nog? (lacht) Dat ik elke dag mobiel mag blijven, zeker? Echte dromen heb ik niet meer. Daar is geen tijd meer voor. Hoe lang zal ik nog leven? Mijn lichaam voelt toch steeds vermoeider aan, hoor, ook al zit mijn hoofd nog fris. Een bezoekje hier en een goeiedag daar tussen de mensen van het rusthuis, is voor mij al veel. Dat is leuk. Ik probeer mijn dagen zo goed mogelijk door te brengen en de ander zo min mogelijk tot last te zijn. En waar ik kan, steek ik een handje toe.”

Waar heb je spijt van?

“Weinig. Ik heb wel één keer wat spijt gehad van hoe ik een man in Poverello behandeld had. Hij zat ladderzat op zijn stoel en was aan het spelen met zijn eten. Op een bepaald moment wou hij zijn bord naar een priester gooien. Uit zattigheid. We zullen eens zien wat jij hier gaat doen, riep ik naar hem. Ik zette zijn bord weg en sleurde hem met stoel en al door de zaal richting grote poort. Zonder na te denken, wipte ik hem uit die stoel. Hij viel midden op de straat. Gelukkig kon een auto nog net op tijd stoppen. Dat had erger kunnen aflopen. Ik excuseerde me bij de automobilist en zette de dronken man aan de overkant van de straat. Koel hier maar wat af, zei ik, voor ik hem weer binnen haalde.”

Waar ben je het meest trots op?

“Die 33 jaar in Poverello, waarvan 29 jaar in Brugge. Ik heb veel gewerkt, maar dat was de mooiste periode van mijn leven. We hebben zoveel mensen kunnen helpen. Niet enkel door hen te voeden, maar we konden zo ook eenzaamheid tegengaan. Er zijn al vele vriendschappen ontstaan dankzij Poverello. Het is zo mooi om mensen samen te brengen. Er was wel eens ruzie waar we dan tussen moesten komen, maar over het algemeen ging dat heel goed. Ik heb heel veel appreciatie gekregen bij mijn vertrek. Toen ik na enkele weken een eerste keer terugkeerde voor een bezoekje, stonden de mensen recht en applaudisseerden ze. Dat deed heel veel deugd.”

Wat zou je anders gedaan hebben?

“Goh, niets. Ik hoef zo niet te denken. Je neemt de dagen zoals ze komen. In Poverello kon dat heel verschillend zijn. De ene dag maak je plezier en vier je feest, de andere dag is dat wat minder. Dat hangt af van de situatie. Niemand is perfect. Ik heb ook eens een fout gemaakt tijdens het werken. Dat hoort erbij. Maar ik ben altijd bezig geweest voor mijn medemens. Daar ben ik fier op. Dat was mijn roeping. Ik zou dus niets anders gedaan hebben. Omkijken heeft geen zin.”