Willy Oplinus: “Ik wil mensen zien, babbelen met mensen”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Maak kennis met Willy Oplinus.

“Ik? Ik heb niets te vertellen,” zegt de man die aan de toog van mijn stamcafé is binnengestapt. Hoewel ik hem nog nooit gezien heb, zich daar heel erg thuis lijkt te voelen. Met zijn luide marktkramersstem komen zijn vele commentaren en bedenkingen moeiteloos boven de muziek uit. “Voor de krant? Het is goed, ik wil klappen,” zegt hij. “Maar ik zeg het je: ik heb niets te zeggen.” Om vervolgens het ene na het andere verhaal te vertellen waaruit duidelijk blijkt dat we hier met een onmiskenbare ruwe bolster met blanke pit te maken hebben. “Je bent een goed mens, Willy,” merk ik op een gegeven moment op. “Natuurlijk ben ik een goed mens, godverdomme,” schatert hij.

Nadat hij me zijn naam verteld heeft, legt hij uit dat hij afstamt van de Oude Grieken. “Een mooie naam hé. Je kent Socrates en Plato. Maar er was ook Plinius. Dat was een wijsgeer, zoals ze zeggen. En weet je hoe het Oplinus geworden is? Hij liep in zijn lusttuinen en al zijn zijn volk viel op de knieën voor hem. Ze zeiden: “O Plinius.’ Met de jaren is die i verdwenen. Zo heet ik Oplinus. Het is serieus: O-P-L-I-N-U-S. Oplinus Willy.”

Nog altijd jong

Hij is van Geluwe afkomstig. “Maar ik ben naar Kortrijk komen wonen, omdat ik hier in het hypotheekkantoor werkte, een afdeling van het Ministerie van Financiën, achter het station. Daar worden de hypotheken die je neemt op je huis geregistreerd. Ik heb indertijd grond gekocht aan de Lange Munte, en daar woon ik nu nog.” Werken doet hij niet meer. “Ik heb mijn deel gedaan. 41 jaar gewerkt. Altijd op dezelfde plek. Ze hebben me niet aan de deur gezet. Ja, ik ben met pensioen. Al vier jaar. Ik ben 64. Je zou dat niet zeggen hé,” buldert hij. En inderdaad, hoewel hij witgrijs is, heeft hij nog de pretoogjes van een jonge deugniet. “Ik heb nochtans al acht kleinkinderen, het oudste is 16.” “Hoe lang ben je samen met je vrouw?” rolt de vraag er als vanzelf uit. “Veel te lang, zeg ik altijd. Maar dat ben ik,” is zijn antwoord. “We zijn getrouwd in ’77. Dus 42 jaar. Ik heb al een dochter van 41. En ik heb dan nog een dochter, van anderhalf jaar jonger. Mijn zoon is drie jaar jonger dan de oudste. Dus drie kinderen in drie jaar. En daarna zijn we gestopt. Mijn vrouw komt uit een gezin met elf kinderen. Dus ik zei tegen haar: ‘Als ik er geen knoop in leg, zal het hier slecht aflopen.’ Ik heb haar nog gezegd: ‘Ik moet je nog maar aankijken en je bent in verwachting.'”

Open deur bij Willy

Willy en zijn vrouw waren 22 toen zijn eerste kind ter wereld kwam. “Je bent er dan ook jong aan begonnen,” merk ik op. “Ja, dat was toen nog de gewoonte. Wij bleven niet bij mama en papa tot ons dertigste. We waren blij als we weg waren.” Met het pensioen kwam gelukkig voor Willy niet de verveling. “Mijn vrouw heeft een jaar langer gewerkt dan ik. Ze was aan de slag in Huis Ter Leyde, een sociale ‘affaire’ voor alleenstaande moeders met kinderen en zo. Op een gegeven moment kwam ze thuis en zei: ‘Er heeft iemand gebeld…’ Fin, het was een meisje uit Macedonië die nog bij haar geweest was en voor wie ze sympathie had. Ze was naar huis teruggegaan, naar Antwerpen, om daar een pak slaag te krijgen. Maar toen ze uit het vluchthuis wegging, wist ze niet waar naartoe. En dus hebben wij haar in huis genomen. Met haar drie kinderen. Twee jaar lang heeft ze bij ons gewoond. We hebben alles voor haar gedaan, ons over haar papieren bekommerd en de hele santenboetiek. Maar natuurlijk, ze kon niet voor eeuwig blijven. En nu woont ze al een jaar en een beetje zelfstandig, met haar drie kinderen.”

“Maar Willy, je bent een goed mens,” zeg ik, ontroerd door zijn verhaal. “Ik ben natuurlijk een goed mens, godverdomme,” zegt hij met diezelfde warme lach op zijn gezicht, die alleen verdwijnt wanneer hij zijn mond nodig heeft om te praten. “Ze laten geen hond op straat. Waarom zou je dan drie kinderen en een vrouw op straat achterlaten? Maar je krijgt het wel vaak te horen: “Al die zwartzakken, luilakken, ze rijden met zulke mooie wagens en zo…” Ik zeg het je, er zijn ook veel anderen. En er is veel armoede. In Kortrijk ook.”

(Lees verder onder de video)

Café Den Haese

Alsof dat verhaal van hem zo doodgewoon is, schakelt hij vlot over naar een ander item uit zijn verleden. “Tweeëntwintig jaar geleden wou mijn vrouw plots café houden. Dat hebben we tien jaar lang gedaan.Tot twaalf jaar geleden. Café Den Haese, op de Lange Munte. Dat was toch een redelijk goed café. Ik ben toen zelfs een jaar of vier, vijf halftime gaan werken, om meer te kunnen meehelpen. Ik deed dat heel graag. Waarom? Omdat ik een tateraar ben. Je moet ook wel dikwijls hetzelfde aanhoren. En ik kan me ook enerveren aan mensen. Soms hoor je ze heel foute praat uitkramen: “We zouden beter al die zwartzakken buitenzetten en naar hun land terugsturen.” Daar ben ik helemaal niet mee akkoord. Maar je hoort het tenminste. En ze vertellen het tenminste. Het zijn geen politiekers hé, die rond de pot draaien.”

Compostella

Zelf houdt Willy er ook niet van om rond de pot te draaien. Toen zijn vrouw al een paar keer gezegd had dat ze eens naar Compostella wou wandelen, zei hij twee jaar geleden opeens: “Wel, dat gaan we dan doen hé.” “Jaja, te voet. 1000 km. Niet elk 500 hé, allebei 1000.” Ik wijs naar zijn buik. “En die was toen wellicht verdwenen?” Hij knikt van ja. “Onderweg in Spanje kan je van die menuutjes bestellen, ‘Menu Pélégrin’ zoals ze zeggen. Daar betaal je niet veel voor, 9 euro, maar je krijgt er ook weinig voor. Pinten moet je niet drinken, anders kan je niet stappen. En het is natuurlijk ook een goeie vermageringskuur ook, door al die beweging. Maar nu ben ik gestopt met roken en ik ben acht kilo bijgekomen.” Maar hij is wel verlost van de sigaret. En dat is goed. “Och, ik weet niet of dat goed is. Ik ben gestopt omdat mijn vrouw gestopt is. En ik had beloofd dat als ze echt doorbeet, ik ook zou stoppen.”

“Doe jij al wat je vrouw doet?” zeg ik. “Veel,” reageert hij. En hij begint weer over zijn tocht naar Compostella. “Het is iets speciaal, ik kan het iedereen aanraden. Om eens stil te staan bij je gedachten, je leven, de dingen…” Hij is teruggekeerd als een ander mens, zegt hij. “Maar dat duurt niet lang. Al vlug verval je in al je oude gewoonten. Ik heb mensen gezien die zeiden: ‘I’m walking here with God on my side’, ‘Ik loop hier met God naast mij’. Zelf heb ik die kerel nooit gezien. Ik bedoel, dat heb ik niet meegemaakt. Ik ben niet verlicht geweest. Maar ik heb wel met vele mensen gepraat. Met alle soorten nationaliteiten. Ik zou het meteen nog eens willen doen.”

En zo zijn we bij de toekomstdromen aanbeland. “Hewel, nog eens naar Compostella wandelen,” zegt hij. “Wat moet ik zeggen? Dat ik eindelijk nog eens het tuinhuis ga schilderen, zoals mijn vrouw al zolang vraagt. Ik hoef niet per se oud te worden. Jawel, als ik goed blijf. Ik wil vooral goed blijven, gezond. En natuurlijk zou ik mijn kleinkinderen allemaal willen zien opgroeien. Als ik nog 20 jaar leef, ben ik 84. De jongste is dan 24. En de oudste 36.” En ik wil nog af en toe een pintje gaan drinken. Het zal niet meer in Den Haese zijn. Dat is nu nu een yogacenter. Je gaat niet naar een yogacenter om te praten. Je gaat om te zwijgen. En je voeten in je nek te leggen. Het is toch zo? Ik wil mensen zien, ik wil babbelen met mensen.”