Schrijfster Lara Taveirne krijgt haar eigen plein op Autoloze Zondag in Brugge

Lara Taveirne. © Davy Coghe

Het zijn drukke tijden voor Lara Taveirne. Nu zondag opent ze het Lara Taveirneplein en op 5 oktober wordt haar langverwachte derde roman Kerkhofblommenstraat op het publiek losgelaten. “In dit boek heb ik geprobeerd om terug te keren naar de roots van mijn taal. En ik heb me hiervoor vooral laten inspireren door mijn grootmoeder. Hele lijstjes met West-Vlaamse woorden en uitdrukkingen heb ik genoteerd!”

Sinds 2016 krijgt het Biekorfplein bij de start van het culturele seizoen een nieuwe naam, gelinkt aan een persoon uit de Brugse culturele wereld. Na Jacqueline Compernolle en Marec valt die eer dus nu te beurt aan Lara Taveirne. De pretoogjes van de Brugse schrijfster lachen.

“Het Lara Taveirneplein, dat klinkt zo eervol hé?! Ik hoor van veel mensen positieve reacties en dan krijg ik de slappe lach. Het is niet dat ik een plein krijg met een borstbeeld omdat ik zoveel verwezenlijkt heb. Dat zou ik zelfs niet willen, daarvoor moet ik mezelf nog veel meer bewijzen! Maar ze willen met het Biekorfplein leuke dingen doen en dan is het tof om daar iemand aan te verbinden. Dat is de insteek en die vind ik heel tof. Ik heb een tekst geschreven die op de ramen langs het plein komt.”

Na zondag kun je toeleven naar je boekvoorstelling. Kijk je er naar uit?

“Het is een zotte periode nu. Terwijl ik al interviews aan het geven ben over het boek, moet ik nog drukproeven nalezen, lesgeven, dat plein openen… Het komt precies weer allemaal bij elkaar. Maar ik denk dat dit de tragedie van mijn leven is. Ik heb van die ellenlange periodes die oersaai zijn en waarin ik niets anders doe dan schrijven. Het is ook wel eigen aan een schrijversleven. Aan de ene kant je lang opsluiten met alleen maar de stilte rondom je, aan de andere kant veel lawaai en aandacht als het boek uitkomt. Ik heb de twee nodig om recht te blijven. Enkele maanden geleden verlangde ik naar dit moment, nu verlang ik weer naar die rustige periode.”

Hoe rustig is rustig?

“Voor mijn derde boek heb ik me enkele keren voor een weekje teruggetrokken in de kloosters van Zevenkerken en Brecht. Maar naar Brecht mag ik niet meer terugkeren. Ik had een artikel geschreven over mijn verblijf daar en de zustertjes waren er niet zo blij mee. Wat ik eigenlijk wel erg vind, want ik heb er een hele goeie tijd beleefd en ik dacht ook dat die zustertjes mij graag zagen. Maar blijkbaar ben ik niet zo goed in het inschatten of mensen mij graag zien. (lacht) Ik had de zustertjes het artikel bezorgd omdat ik dacht dat ze het tof zouden vinden. Het was nochtans een realistisch verslag, maar ze hadden moeite met de toon waarop het geschreven was.”

De meeste mensen gaan naar een klooster om te bezinnen, jij om te werken. Of is het een combinatie van de twee?

“Ik leef daar volgens de regelmaat die er heerst, iets wat ik in mijn eigen leven thuis moeilijk kan brengen. Tijdens een weekje klooster verzet ik evenveel als in een jaar thuis. Ik heb heel veel last van heimwee en ik ben niet graag weg, maar in een klooster kom ik in zo’n werkmodus dat ik zelf geen tijd heb om over iets anders te denken. Ik zie het ook als een les in alleen zijn, want dat is iets wat ik niet goed kan.”

Je bent al een tijdje weg uit het toneel. Heb je je carrière als toneelschrijver en regisseur voorgoed ingeruild voor een schrijversleven?

“Ik heb altijd gedacht dat toneel mijn ding was, maar schrijven is dat nog meer. Al mis ik wel de warmte van het theatergezelschap. De schrijverswereld is meer gereserveerd. Acteurs pakken elkaar vast, tonen zichzelf. Het is soms eenzaam, maar ik geef les aan studenten woordkunst aan het conservatorium in Antwerpen, dus dan heb ik dat contact weer wel.”

“Als ik kleding koop is het altijd én goedkoop én tweedehands. Ik vind het ook echt leuk als iets naar iemand anders ruikt”

“En dan zijn er natuurlijk nog de lezingen. Iets wat ik enorm graag doe! Dat is een van de weinige dingen waar ik totaal geen stress voor heb. Als je lesgeeft, zit je toch nog altijd binnen een bepaald kader en moet je theorieën bijbrengen, al kan ik daar zeker niet over klagen aan het conservatorium. Maar je moet ergens toch de juffrouw spelen.”

“Bij lezingen kan ik 100 procent mezelf zijn. In het begin dacht ik dat die lezingen mijn ego heel erg zouden strelen. Je weet wel, goed verzorgd worden en op mooie plekken komen. Maar dat is to-taal niet zo! Meestal kom je in een klein zaaltje terecht ergens in het hol van Pluto en krijg je enkele blokjes salami en een glaasje fruitsap. Maar er hangt daar iets heel charmant over.”

“Veel schrijvers hebben er een afkeer van of willen enkel spreken voor volle, grote zalen. Maar die lezingen zijn net het avontuurlijkste aan mijn job. De mensen die ernaartoe komen, zitten daar ook allemaal uit vrije wil en stellen vragen uit zichzelf. Heel vaak zijn dat ook mensen die nog niets van mij gelezen hebben, maar die het uit interesse gewoon eens allemaal willen horen.”

Je debuut, ‘De kinderen van Calais’, wordt in 2009 verfilmd. Spannend?

“Ik heb al dikwijls de vraag gekregen of ik het niet moeilijk vond om mijn boek af te geven voor de film. Maar ik ben klaar met dat boek, het is nu aan Ann-Julie en ik heb alle vertrouwen in haar. Er waren nog mensen die interesse hadden om het boek te verfilmen, maar ik koos voor Ann-Julie omdat ik wist dat ze er haar eigen ding van zou maken. Het is haar film, mijn vertrouwen is er. Maar ik kijk er absoluut naar uit.”

Niet elke schrijver maakt het mee, eerst een theatervoorstelling en later een verfilming van zijn debuut…

“Ik heb De kinderen van Calais geschreven toen ik studeerde. Hoe groot ik dan ook droomde, een verfilming zat daar niet bij. Dat leek onmogelijk. In het begin was ik een en al euforie, maar nu bekijk ik dat met meer realisme.”

Je nieuwe boek heet ‘Kerkhofblommenstraat’. Het is wellicht geen toeval dat je het genoemd hebt naar het gelijknamige toneelstuk dat je enkele jaren geleden schreef?

Kerkhofblommenstraat is inderdaad geïnspireerd door die voorstelling. Ik heb dat stuk toen heel snel geschreven, maar ik heb veel plezier beleefd aan die voorstelling en enorm veel positieve reacties op gekregen. Ik had altijd het gevoel dat ik er niet alles had uitgehaald. Dat bleef maar in m’n hoofd spelen. En ik heb het me nog geen seconde beklaagd, ik heb dit boek zó graag geschreven. Al was het wel een veel moeilijker proces dan m’n eerste twee boeken; ik heb er vier jaar aan gewerkt.”

Je maakt ons nu wel heel nieuwsgierig…

“Het verhaal speelt zich af in 1929. We volgen Arabella, de 14-jarige dochter van een chrysantenkweker. Ze komt uit een rijke, burgerlijke familie. Ze heeft een zeer vertroebelde relatie met haar moeder die totaal niet in staat lijkt om haar enige vorm van liefde te geven. Arabella komt heel vaak op het bloemenveld, waar volkse vrouwen werken voor wie liefde en directheid een vanzelfsprekendheid zijn. En dat zijn net de dingen die Arabella mist bij haar moeder.”

“In een daad van puberale overmoed beslist ze op haar 15de om op het veld te werken. In de eerste plaats omdat ze hoopt daar te vinden wat haar moeder niet kan geven, in de tweede plaats omdat ze voelt dat het verleden van haar moeder zo duister is dat ze hoopt om daar haar verleden te kunnen reconstrueren. Zo komt ze veel ze veel te weten.”

Je vorige boekHotel zonder sterren’ schreef je op een jaar tijd. Waarom duurde het nu veel langer?

“Ik heb veel belang gehecht aan de taal en ik denk dat ik daardoor veel tijd verloren heb. Mijn eerste en tweede boek zijn qua taal totaal tegenstrijdig. Het eerste was eerder poëtisch en beschrijvend, het tweede rechtdoor. Nu is het weer totaal iets anders. Het is zeer Vlaams van toon, met veel Vlaamse en zelfs West-Vlaamse woorden in, zoals al duidelijk is in de titel.”

“Het water is het mooiste in Brugge, maar ze doen er veel te weinig mee”

“Ik heb heel lang een afkeer gehad voor mijn West-Vlaamse afkomst. Na het middelbaar ging ik naar de toneelschool in Gent en ik had het gevoel dat ik veel achterstand had door mijn taal. Gentenaars, Brusselaars en Antwerpenaars konden improviseren en acteren in hun eigen taal, dat werd allemaal aanvaard. Maar als ik dat deed in het West-Vlaams lag iedereen strijk. Ik heb heel lang moeten zoeken naar een soort taal die het midden hield tussen iets van mezelf en die toch verstaanbaar was. Dan pluk je uit alle dialecten iets bijeen.”

Lara Taveirne.
Lara Taveirne.© Davy Coghe

“Een soort hoogverraad zeg maar. Ik was bijna kwaad op mijn ouders omdat ze mij geen algemeen Nederlands hadden geleerd, maar wel dat verschrikkelijk West-Vlaams waar ik nergens mee naartoe kon. Ik voelde me gevangengezet daardoor, zo van ik zal nooit ergens kunnen komen in de wereld. Ik denk zelfs dat het zo extreem was dat ik daarom een Nederlandse man heb gekozen. Vanuit het idee dat mijn kinderen dan wel goed Nederlands zouden kunnen spreken.”

En, spreken ze mooi Nederlands?

“Ze spreken echt Hollands, ja. Nou, hartstikke (lacht) Ze begrijpen mij niet als ik kwaad ben, want dan spreek ik West-Vlaams.”

“Enkele jaren geleden was ik in residentie in het kunstdorp Watou. Ik had al een paar dagen alleen maar geschreven, toen ik binnenstapte in een klein winkeltje op de markt. Voor me stond een hele jonge mama met haar peuter op de arm. Ze had net een brood gekocht en vroeg aan haar kindje: zoej al een stuutje wil’n èn? Dat zinnetje deed op dat moment zo veel bij, dat ik het gevoel kreeg dat zij veel meer een echte moeder was dan ik omdat ze haar echte taal sprak. Ik vond dat ik iets heel stoms gedaan had en ik was heel kwaad op mezelf.”

“Ik denk dat ik met dit boek heb geprobeerd om terug te keren naar de roots van mijn taal. En ik heb me hiervoor vooral laten inspireren door mijn grootmoeder. Hele lijstjes met West-Vlaamse woorden en uitdrukkingen heb ik genoteerd! Ook tijdens het schrijven heb ik veel aan haar gedacht. Hoe zou zij dat vertellen? Hoe zou zij het kleur en smaak geven? Ik heb mezelf kwalijk genomen dat ik zo lang gedacht heb dat het West-Vlaams iets ondergeschikt was. Ik hou van veel talen en zag niet in dat mijn eigen taal ook een taal is met eigen grammatica en woordenschat.”

Lara’s tips

Lekker eten

“Ik heb aan niets zo’n hekel als aan restaurants! Ik vind dat verschrikkelijk, ik krijg het daar altijd benauwd. Hofstede De Stamper langs de Zuiddijk in Damme vind ik wél heel tof. Een grote boerderij waar je nog echt eten krijgt, waar het gezellig en mooi is. Het esthetische is voor mij heel belangrijk. Een lelijke lamp kan er al voor zorgen dat mijn eten niet meer smaakt.” (lacht) “Ik kook heel graag. Wij eten weinig vlees, maar zijn niet vegetarisch. We eten wel altijd biologisch en we kweken thuis groenten.”

Reizen

“Eilanden! Omdat die zo behapbaar zijn en voor de vuurtorens, die doen iets met mij. Als puber had ik de film Lucía y el sexo gezien, een Spaanse film die zich afspeelt op Formentera. Ik was zo onder de indruk van dat eiland dat ik er naartoe wou. Maar dat ligt vlakbij Ibiza en je kunt er ook alleen maar naartoe via Ibiza. Ik dacht verschrikkelijk!, maar dat was dus de enige manier om er te geraken. Ik vond Formentera fantastisch en het ruikt er overal naar rozemarijn. Ik ben nog twee keer terug geweest naar Ibiza, omdat het helemaal anders, veel mooier was dan wat ik ervan had verwacht.”

Mooiste plekje

“Het nieuwe Zand! Neen, absoluut niet! Het water vind ik het mooiste. Tegelijkertijd is het water ook het grootste gebrek aan Brugge, want ze doen er veel te weinig mee. Laat die pontons van de Triënnale toch liggen! En zeg niet je mag alleen de zoveelste dag van de maand zwemmen. Ik vind het zo jammer dat het water niet genoeg gebruikt wordt!”

Shoppen

“Vorige week zei ik tegen mijn man: ik denk dat ik een jurk gevonden heb voor de boekpresentatie. Ik had vier jurkjes opgehangen. Hij zei: amai, je hebt je nogal laten gaan! Samen hadden ze 10 euro gekost. Als ik kleding koop is het altijd én goedkoop én tweedehands. Ik vind het ook echt leuk als iets naar iemand anders ruikt. Die Delvaux die ik mee heb? Heb ik lang geleden op de kop getikt voor 15 euro. Bizar en grappig, maar een heel ander soort mannen praat tegen me als ik die handtas draag. Mannen in pak, mannen met geld. De klasse waar ik helemaal niet voor val dus.” (lacht) (BC)