Roger Vaneeckhoute, de man van het rondpunt in Rollegem

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Maak kennis met Roger, de man van het rondpunt in Rollegem.

Het is de eerste keer dat ik hem zie. Ik draai een paar keer rond het rondpunt van Rollegem en hij blijft staan. Ik parkeer me wat verder en ga kennismaken. k vertel hem wie ik ben en vraag hem wie hij is. “Roger Vaneeckhoute,” zegt hij. “Ik woon hier. Ik ben een bekend figuur in Rollegem. Ze noemen mij ‘De man van het rondpunt. Ik sta hier hele dagen. Ik hou van de passage. Ik amuseer me hier. Echt dat het waar is. Het is hier goed In Rollegem. Een goeie parochie. Ik kom met iedereen overeen, ik heb goeie buren.” Dat is bijna de waarheid. Roger kan het met iedereen vinden, maar niet iedereen is even blij dat hij daar staat, zo zal snel blijken. We kunnen dan wel met enige melancholie terugdenken aan de tijd dat mensen nog buiten op de stoep zaten en met elkaar praatten, vandaag wordt de zonderling die nog op de uitkijk staat ervaren als een pottenkijker.

Roger woont in de Aalbeeksestraat, vlakbij het rondpunt van Rollegem. Hij wijst naar een huis waar enkele witte tuinstoelen tegen de gevel hangen. “Die hangen daar omdat ik reclame maak voor iemand die ze kapotgeslagen heeft.” Mijn frank valt niet meteen en ik ga er niet op in. Roger vertelt intussen dat hij van oorsprong van Bellegem is, “van Bellegem bos”, verduidelijkt hij. “Zie je dat niet aan mijn manieren?”

In geen tijd ken ik zijn hele leven. Hij is met pensioen, is 68 en alleenstaand. “Dat is goed zo. Niemand die me tegenspreekt. Maar ik heb wel een vriendin.” Zijn zoon woont in De Panne. “Beter aan zee dan aan een rondpunt”, laat ik me ontvallen. “O, pas op, daar zijn ook rondpunten”, gniffelt hij.

Een goeie parochie

“Wat ik nu nog doe? Niets meer. Het is aan de jeugd om te werken. Ik ben op rust. Ik heb genoeg gewerkt. Ik ben mijn hele leven bij Bekaert aan de slag geweest. In Zwevegem. Als mecanicien. Onderhoud gedaan. Ja. Ik heb dat graag gedaan. Ik heb altijd graag gewerkt.”

Als hij zegt dat hij tegenwoordig niets doet, dan moet je dat vooral niet letterlijk nemen. “Ik ga graag fietsen. En ik ben ook bij Okra, van de gepensioneerden. bij de Bellegemse afdeling. Daar zijn er heel veel leden. Om de veertien dagen is er kaarting. Het is daar leuk. Rollegem is een goeie parochie. Maar ik heb de indruk dat Bellegem meer leeft. Ik ga ook wel eens een pintje drinken in Rollegem. In De Platse bijvoorbeeld. Ik ben graag bij de mensen. Ze kennen mij. Er zijn er veel die zwaaien. Mensen die weten dat ik hier elke dag zit. Ze steken dan zelf hun hand op. Dat zijn de vaste klanten. Ook kinderen zwaaien. En dan zwaai ik terug. Ik sta hier meestal pas van na de middag. Ik sta hier ook niet elke dag hoor. Het gebeurt dat ik er ook eens op uit ga, of dat ik boodschappen moet doen. Als het regent, gebeurt het dat ik mijn paraplu meeneem. En mijn stoel.”

Vrouwvolk

“Nee, er zitten niet veel mensen meer voor hun deur. Maar vroeger hadden de mensen ook niet zoveel als nu. Nu hebben ze alle luxe, ik trouwens ook. Al heb ik geen computer. Ik kan er niet mee werken. Ik ben nog ouderwets. Ik heb mijn hele leven met mijn handen gewerkt. Ik was geen bureaucraat. Ik heb nog de kans gehad om met de computer te werken, maar het lukte niet. Dat spijt me niet. Als het niet gaat, dan gaat het niet. Een televisie heb ik wel. Ik kijk altijd naar het nieuws. Al zit ik ‘s zomers soms buiten tot het donker is. Ik blijf soms lang op. En ‘s morgens blijf ik soms lang liggen. Ik ben eruit tegen dat het vrouwvolk komt werken. Ze komen eten maken en zo. Vroeger ging ik af en toe eens buitenshuis eten, maar nu ga ik nergens meer, ik doe het zelf. Surtout dat ik nu meisjes heb die komen helpen. Vrouwvolk. Het zijn getrouwde. Van Familiehulp. Ik heb er een stuk of drie. De ene komt om te poetsen, de andere twee zijn meer met de dagelijkse gang van zaken bezig. Ik heb een wasmachine staan en zij steken de was in. Ik heb ook nog zelf gestreken. Jaja, dat lukt me. Ik kan alles zelf. Maar die meisjes komen en ik laat ze begaan. Ik ben heel goed met hen. Je krijgt het niet voor niets hé. Maar dat gaat, ik heb een redelijk pensioen.”

Vier broers

“Het is dertien jaar dat ik met pensioen ben. Ik ben gestopt met werken toen ik vijfenvijftig was. Mijn broer is al meer dan dertig jaar met pensioen. Hij is de tachtig voorbij. Hij woont hier wat verder. We waren met vier broers thuis. Er is er één gestorven. Verongelukt. Op zijn werk. Van zijn ladder gevallen. Zijn nek was gebroken. Hij was 48. Ik zeg altijd: de hemel is op aarde. Als je dood bent, besta je niet meer. Daarom dat ik graag eens ga stappen. Ik doe dat graag. Op mijn gemak een pintje drinken. Ik ben nooit dronken. Ik drink met mate. Ik heb een maat die zich heeft dood gedronken. De drank is gevaarlijk. En zo. Ik zou graag lang leven. Dat is alles wat ik vraag. Ik verzorg me goed. En ik eet goed. Scheren, wassen, alles. Geen probleem. Ik kan me goed verzorgen.

In ‘t Frans

“Ik heb mijn hele leven als mecanicien gewerkt bij Bekaert. Terwijl ik voor elektricien had geleerd. Ik heb op de vakschool gezeten in Dottenijs. In het Frans, ja. Tot mijn zestien jaar. Ik heb een A3 Elektriek. Nooit mechaniek gevolgd. Ik ben daar ingerold. Ja, ik ben tweetalig. Ik ga niet zeggen dat mijn Frans even goed is als mijn Nederlands, want dat is geen waar. Maar ik trek goed mijn plan. Ik moest naar een Franse school gaan van mijn ouders. Je moet hier niet ver lopen om het Frans nodig te hebben. Dottenijs is tweetalig, Moeskroen ook. Mijn broer heeft het ook geprobeerd. Maar hij heeft het snel opgegeven. In het begin heb ik ook afgezien. Ik was niet zo’n geweldige student. Dat moet ik rechtuit toegeven. Er waren daar Vlamingen die dat Frans in geen tijd oppikten. Dat is een gave hé. En weet je, de leraar kan het verschil maken. Als ze zien dat je je inzet, dan geven ze je een duwtje in de rug wanneer dat nodig is. Ik heb daar goeie leraars gehad in Dottenijs. Er waren daar ook Vlaamse leraars. Maar daar spraken ze natuurlijk Frans. Onze directeur in die tijd, mijnheer Coussement, was ook een Vlaming. Maar je hoorde hem nooit Vlaams praten. Altijd in het Frans. Ah ja, hij was directeur. Het gebeurde dat tijdens de les de deur plots openvloog en dat de directeur daar stond. En opeens begon hij les te geven. En de leraar mocht toekijken. Een heel goeie en sympathieke kerel. Ja ik heb me geamuseerd in het Frans. En in het Vlaams ook. Op de speelkoer zochten de Vlamingen mekaar op. En intussen stond de leraar te luistervinken of je wel degelijk Frans sprak. Want Vlaams spreken mocht niet. Maar als we met de Vlamingen samen stonden, begonnen we natuurlijk in het Vlaams. Het was een mooie tijd, de schooljaren. Maar nu nog. Ik amuseer me nog altijd. Zolang je leeft en je hebt nergens pijn, dan kan je je maar beter amuseren. We hebben maar dat. De hemel is op aarde.”

Oorlog

“Ik ben een gelukkig mens. Ik voel me goed in mijn vel. Ik zet op tijd en stond een stapje en ik drink eens een pintje. Ik leef en laat leven. Maar niet iedereen zit zo in mekaar. Er zijn er die zeggen: “Je staat te loeren, je kijkt overal binnen en je hebt iedereen in de gaten.” Terwijl ik van niemand iets nodig heb. Ik heb alles. Waarom zou ik anderen beloeren? Mijn buren mogen al doen wat ze willen, dat kan me niet schelen. Hoe beter ze het stellen, hoe liever ik het heb. Maar dat gevoel is niet bij iedereen wederzijds. Kijk, die kapotte stoelen tegen mijn gevel. Die heb ik er opgehangen om reclame te maken voor het werk van een buur. Hij heeft ze kapotgeslagen. Nu zit ik op een rieten stoel. Gekregen van een vrouw uit de straat, die het schandalig vond wat me overkomen was. Maar ik laat me niet doen. Ik ben 68 jaar. Ik heb al vele watertjes doorzwommen. Het is jammer dat mensen zo averechts kunnen zijn. Geen toeval dat er over de hele wereld oorlogen zijn. Er zijn altijd oorlogen geweest, ze zullen blijven bestaan.”

Verboden te zitten

“De politie is er al verschillende keren bijgehaald. Kijk, daar mag ik niet meer zitten (hij wijst naar een plek aan het rondpunt). En ik ga je zeggen waarom. Er is een buurman die zegt dat ik zo zijn garage kan binnenkijken. En hij spant samen met een andere buur die het ook vervelend vind dat ik daar zit. Ze willen dat niet meer. Nu zegt ook de wijkagente dat ik daar niet meer mag zitten. Ze heeft me precies aangewezen waar ik wel nog mag zitten: (wijst) daar, daar en daar niet. Ze heeft vandaag nog gestopt en ze zei het: ‘Ge zijt weer in overtreding.’ Ik zei: ‘Dat besan niet, dat maakt niets uit.’ Ze is ook bij de buren geweest die over me klagen. Ik kan het niet meer aanhoren. Ik heb gezegd: ‘Teure moa vwort’. Als het te erg wordt, dan komen ze van Kortrijk. Ik zei het tegen de agente: ‘Schiet mij dood.’ Ze zegt dat ze een proces-verbaal tegen me zal opmaken. Maar goed, ik ga daar niet meer zitten, ik ga daar gewoon staan.”