Paul Breyne: “Het is een half mirakel dat ik er nog ben”

foto TOGH
Tom Gheeraert
Tom Gheeraert Medewerker KW

Zijn mandaat als commissaris-generaal voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog zit er sinds 1 januari op, maar Paul Breyne (72) kan niet stilzitten, ondanks zijn wankele gezondheid. De onderscheidingen vliegen hem ondertussen om de oren. Hij is dan ook tevreden met de manier waarop de herdenking is verlopen.

Het Grootkruis in de Kroonorde, Order of Honorary Officer of the Most Excellent Order of the British Empire en het Grote Kruis van Verdienste met Ster en Grootlint van de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland… Paul Breyne kreeg dit jaar zowel een Belgische, Britse en Duitse onderscheiding. Voor hem is het het ultieme bewijs dat hij zijn opdracht als commissaris-generaal van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog goed heeft afgerond. “Ik denk dat we kunnen concluderen dat ik die herdenking op een evenwichtige manier heb aangepakt”, vertelt Paul Breyne. “Belangrijk is dat we alle aspecten van de oorlog hebben belicht. Niet alleen het militaire, maar ook het menselijke aspect. En dat we ieder land hebben gerespecteerd in zijn eigen geschiedenis. Ieder land heeft zijn eigen geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. Zelfs in België hebben de Vlamingen een andere kijk op die oorlog dan de Walen. Dat moet je respecteren. Als er mensen van Australië of Nieuw-Zeeland komen, dan zijn zij vooral hier voor hun eigen verhaal. In veel van die gevallen was het het begin van hun eigen onafhankelijkheidsbeweging.”

U werkte in opdracht van de federale regering. Was het moeilijk om de Vlamingen en Walen op één lijn te krijgen?

“We hebben veel hoeken afgerond. Iedereen erkent dat nu. Vlaanderen had andere aspiraties met de herdenking dan het andere deel van het land. Zij wilden vooral Vlaanderen profileren in de wereld. Dan moet je ervoor zorgen dat er geen communautaire of politieke incidenten gebeuren. Dat zou zeer slecht overkomen. Het belangrijkste is dat je zeker de mens als slachtoffers niet uit het oog verliest. De eerste voorwaarde is dat de geschiedenis juist geschreven wordt en dat die juist geïnterpreteerd wordt. En dat men ook nadenkt over oorlog en vrede. Het is gemakkelijk om te zeggen vrede, vrede, vrede en er niets voor te doen. Vrede is niet gemakkelijk.”

Heeft u soms politici of mensen op de vingers moeten tikken omdat ze dat anders zagen?

“In het begin wel, bijvoorbeeld omdat sommigen het te commercieel zagen. Er waren er zelfs die voorstelden om onder de Menenpoort diners te organiseren. Vele gemeenten wilden ook een graantje meepikken. ‘Het moet niet allemaal naar Ieper gaan’, zeiden ze dan. Dat was zeker mijn bedoeling niet. Ik wilde een evenwichtig herdenking, in de geest van samenwerking en niet van concurrentie. Toerisme is ermee gebaat, dat is niet negatief. Maar het mag niet zuiver toeristisch zijn. Je moet mensen ontvangen in een sobere sfeer. Een oorlog waar miljoenen mensen in gestorven zijn is veel meer dan een commerce.”

Was het als Ieperling niet moeilijk om die neutrale factor te zijn? Andere gemeenten zullen misschien gedacht hebben dat het u vooral om uw eigen stad te doen?

“Met de ene gemeente ging het al beter dan met een andere, maar echte conflicten zijn er niet geweest, zeker niet naar buiten toe. Ik vond het heel belangrijk dat men de sereniteit bewaarde. We hebben heel grote plechtigheden gehad, dat was zeer mooi, maar ik zag even graag een initiatief van een schooltje dat aan het graf van een soldaat bloemen gingen leggen. Dat zijn soms de meest beklijvende plechtigheden.”

Welke herdenking heeft u het meest aangegrepen?

“Ik noem er altijd twee: het Lichtfront en de Vredeswakes.”

U moest naar veel plechtigheden en herdenkingen. Bleven die u nog steeds aangrijpen?

“Soms ging ik naar meer dan één plechtigheid op een dag, over heel België: Verviers, Virton, Dinant… Dat gevaar van gewenning zat er altijd wel in. Ik moet zeggen: na vier jaar was het ook wel genoeg. Ik ga nog steeds naar plechtigheden, maar niet meer ‘in functie’. Ik ben dus wel blijvend geïnteresseerd. Zo lang het fysiek kan. Ik ben 72 jaar en kankerpatiënt. Het gaat in de goeie richting, maar heeft toch gevolgen.”

Hoe gaat het nu met de gezondheid?

“Het is enkele keren zeer nipt geweest. Het is een half mirakel dat ik er nog ben. Ik heb twee keer een zeer zware bloeding gehad. Ik heb van alles gehad de laatste jaren. Ik ben onlangs nog in Leuven geweest voor een onderzoek. Het gaat de goeie richting uit, maar ik ben blijkbaar een van de uitzonderingen. Ik loop daar niet hoog mee op, maar er zijn veel mensen die hetzelfde gehad hebben en die er niet meer zijn.”

Hebt u ooit overwogen om de stoppen als commissaris-generaal omwille van uw gezondheid?

“Het klinkt misschien een beetje cynisch, maar het had gekund dat ik gestopt was… Ik heb aan plechtigheden deelgenomen waar mensen zagen dat het niet goed met me ging. Maar het zit in mijn karakter: als het niet nodig is, zal ik niet stilzitten. Dat is nog altijd zo. Ik zal me nog met van alles bezighouden, maar meer als vrijwilliger.”

Hebt u nog plannen in de politiek?

“Ik heb geen plannen meer. Ze hadden me nog gevraagd om mee te doen aan de verkiezingen, maar ik heb neen gezegd. Ik werd gevraagd lijstduwer te zijn bij de opvolgers op de Kamerlijst van CD&V in West-Vlaanderen. Dat is niet om nog een mandaat op te nemen, maar om de partij te steunen. In 2014 stond ik voor de laatste keer op een lijst, voor de Europese verkiezingen. Ik had nog 35.000 stemmen. Ik volg wel nog dagelijks de politiek en geef nog raad waar ik kan.”

Hoe zal u nu uw dagen vullen?

“De mensen zeggen soms: je zal nu kunnen van het leven profiteren. Ik vraag dan: wat is dat voor u, van het leven profiteren? Voor mij is van het leven profiteren er nog bij mogen zijn en het kunnen rekken. Ik zie me niet meteen op een strand liggen. Ik vrees wel een beetje het zwarte gat. Ik rij nog naar Ieper met de auto, maar naar Kortrijk zou al een grotere opgave zijn. Als je je niet meer kunt verplaatsen, dan kom je in het zwarte gat. Maar goed, je hebt veel mensen die grotere problemen hebben op deze leeftijd. Ik ben ook bezig met geestelijk denkwerk. Als je het einde van het leven voelt naderen, dan ben je daar veel mee bezig. Ik ben gelovig. Ik ga regelmatig naar een abdij. Ik heb ook nieuwe ideeën over hoe het is om gelovig te zijn de dag van vandaag.”

Kriebelt het niet om dat denkwerk neer te schrijven en te publiceren?

“Er zijn er die gevraagd hebben om mijn memoires te schrijven, maar dat zal niet gaan. Ik ben daarvoor te slordig. Je begint ook te vergeten. Schrijven gaat niet meer zo goed. Me echt concentreren lukt me ook niet meer zo goed als vroeger. Dat is eigen aan de leeftijd, maar ook aan de behandeling tegen kanker. Het betert er ook niet op, en dat moet je erkennen.”

Maar volgt u de politiek nog?

“Jazeker. Al die debatten vind ik wel een beetje overdreven. Ook hoe de media bepaalde conflicten opkloppen, mensen tegen elkaar opsteken, van een half woord een drama maken. Ik heb ook de indruk dat toppolitici vroeger verstandiger waren, ook in de andere partijen. Tobback en Dehaene bijvoorbeeld. Je moet het belang van het land voor ogen hebben. Niet je eigen belang. Nu hoorde je meerderen voor de verkiezingen zeggen dat ze kandidaat-minister waren. In mijn tijd was daar geen sprake van.”