Marine knoopt weer aan met traditie en kiest opnieuw voor Oostende

De toenmalige prins Albert liep mee in een parade van de zeemacht op de Albert I-Promenade tijdens de gloriedagen van de marine. (foto Emile Michaël/stadsarchief Oostende)
Hannes Hosten

Met de hernieuwde belangstelling voor Oostende knoopt de marine aan bij een stevige traditie. “Begin jaren zestig hadden 4.500 mariniers en 65 schepen Oostende als thuishaven”, vertelt oud-marinier Hubert Rubbens (56). “Zoals toen wordt het nooit meer, maar de terugkeer is heel goed nieuws voor Oostende en voor de haven.”

De nog resterende mijnenbestrijdingsschool Eguermin is klein bier bij wat de zèèmacht destijds voor Oostende betekende. Niemand kan er beter over vertellen dan Hubert Rubbens, organisator van Oostende voor Anker en sinds april met pensioen als woordvoerder van de marine. Hubert begon zijn marinecarrière in 1988 in de kazerne Bootsman Jonsen, maar ging in 1992 in Zeebrugge aan de slag. In 2016 organiseerde hij een tentoonstelling in De Grote Post over 70 jaar marine. Hubert vertrok op 1 september op voettocht vanuit Portugal naar Santiago de Compostela, maar we konden hem op de valreep nog spreken over de roemrijke Oostendse marinegeschiedenis.

“4.500 mensen in Oostende, je kan je voorstellen dat dat iets betekende. Er waren ook hun kinderen en families, de toeleveringsbedrijven… Dat was gigantisch. De marine was een grotere werkgever dan de RMT (Regie voor Maritiem Transport, red.). Dat zorgde voor heel wat leven in Oostende. Ik denk aan cafés, restaurants, ook wel bordelen… In 1971 vond in Oostende een grote parade op zee plaats ter gelegenheid van 25 jaar marine. Op dezelfde dag werd het Europacentrum geopend. Ik was zeven jaar en mocht van mijn vader kiezen waar we naartoe gingen. Ik koos voor de boten. Dat fascineerde me enorm. Het is daar dat ik besliste om later bij de marine te gaan”, zegt Rubbens.

Kazerne Bootsman Jonsen

“De oprichting van de marine in 1946 was een beslissing van prins-regent Karel. De marine mocht een eigen vaandel dragen. Karel genoot tijdens de Eerste Wereldoorlog zelf zijn militaire opleiding bij de Royal Navy in het Verenigd Koninkrijk. Hij was het blauw meer genegen dan het groen .De voorlopers van de marineschepen in België vielen onder het zeewezen, niet onder Defensie. In de Tweede Wereldoorlog ontstond een Belgian Section van de Royal Navy. Eind 1944 kreeg België zijn eerste mijnenvegers uit Engeland. Oostende was toen het platform om Antwerpen te bevoorraden. Meer dan 10.000 schepen zijn van hieruit vertrokken. Dat alles was de aanleiding om een eigen marine op te richten.”

“De geschiedenis van de marine is van bij de start met Oostende verbonden. Dat eerste vaandel werd op het Wapenplein overhandigd”, weet Hubert Rubbens. “Het Marshallplan, het hulpplan van de Verenigde Staten om West-Europa er bovenop te helpen na de Tweede Wereldoorlog, omvatte ook massale investeringen in de marine. Zo kregen ook de Belgen oerdegelijke marineschepen. In de eerste tien jaar na de oprichting is er heel veel gebeurd. En het center of excellence was Oostende. De landmachtkazerne Generaal Mahieu werd ingenomen door de marine en omgedoopt tot kazerne Bootsman Jonsen.”

Naar Zeebrugge

“Eind jaren zestig telde de marine in Oostende bijna 5.000 manschappen. Er kwamen twee nieuwe steunschepen, de Zinnia en de Godetia. Van die laatste was Oostende de peterstad. In de jaren zeventig kreeg de marine vier splinternieuwe fregatten. Vanaf begin jaren tachtig werd voor buitenlandse opdrachten nauw samengewerkt met de Nederlanders. België en Nederland waren voorbeelden van wereldniveau. Eind jaren tachtig was er weer sprake van nieuwe fregatten en bleek de Oostendse havengeul daarvoor te klein. Vanaf 1982 werd de marinebasis van Zeebrugge verder uitgebouwd, mee op kosten van de NAVO, en ten nadele van Oostende.”

Hubert Rubbens, oudgediende van de marine. (foto PM)
Hubert Rubbens, oudgediende van de marine. (foto PM)

“Oostende heeft de afbouw van de marine ook aan zichzelf te danken”, betreurt Hubert. “Wijlen burgemeester Jan Piers zag de zeemacht niet meer graag komen, omdat ze te veel plaats innam in de achterhaven. In Zeebrugge was er op dat moment nog niet veel, daar had je nog alle plaats. De doodsteek was de afschaffing van de dienstplicht in 1992. Het leger werd alsmaar kleiner: ooit waren er 110.000 man, miliciens inbegrepen, nu nog 27.000. Begin jaren 2000 was er even sprake van om Oostende helemaal af te stoten. Gelukkig is het zo ver niet gekomen.”

Scheepswerf

“De komst van de Navy Academy naar Oostende is geen recente beslissing. We hebben dit niet alleen te danken aan het nieuwe stadsbestuur of aan de nieuwe stafchef van het leger, Oostendenaar Michel Hofman, die uit de marine komt. Bij de overheid gaan zo’n processen heel traag. Zo was er in de jaren negentig al sprake van om een deel van de kazerne af te stoten voor de bouw van woningen en appartementen. Dat gebeurde pas in de voorbije vijf jaar. Ook de hernieuwde belangstelling voor Oostende is al langer aan de gang. Doorheen de jaren werden verschillende zaadjes uitgeworpen, die uiteindelijk tot deze terugkeer hebben geleid.”

“Ook burgemeesters Jean Vandecasteele en Johan Vande Lanotte waren erg pro-marine”, noemt Hubert Rubbens een van die zaadjes. En er waren er nog meer. “De Belgisch-Nederlandse mijnenbestrijdingsschool Eguermin, die hier altijd is gebleven, is internationaal altijd maar belangrijker geworden. Er komen wel 800 leerlingen per jaar. Zo gingen verschillende zaadjes aan het kiemen. De Oostendse scheepswerf IDP doet sinds enige tijd het onderhoud van de kleine vloot. Zo zie je stilaan weer meer grijze schuiten in Oostende.”

Mijnenjagers

“Vanaf 2024 krijgt de marine nieuwe mijnenjagers en tegen 2032 moet de hele vloot vernieuwd zijn. Zowel de opsporing van de mijnen als het onschadelijk maken gebeurt meer en meer met drones, zowel boven, op als in het water. Voor de dronefabriek kwam Oostende op het voorplan, omdat in Zeebrugge geen plaats meer was. Zo ontstond het idee om Oostende niet meer af te stoten, maar om te vormen tot maritiem expertisecentrum. Mijn persoonlijk idee is dat het nieuwe center of excellence van de marine in de haven zal komen. Al zal ook de huidige kazerne blijven bestaan.”

“Natuurlijk komt de grote marine-aanwezigheid uit de jaren zestig nooit meer terug”, beseft Hubert Rubens. “Er zijn in totaal geen 1.800 mariniers meer. Maar toch is dit heel goed nieuws voor Oostende. De kazerne krijgt extra medewerkers en meer studenten, ook buitenlandse. Zij verblijven drie tot zes maanden in Oostende voor en opleiding en moeten hier ook eten en slapen. Ook voor de haven is dit heel goed nieuws. De windmolens blijven, maar dit komt er nu nog bij. De grote schepen behouden Zeebrugge als thuishaven, maar de mijnenjagers kunnen perfect aan de cruiseterminal in Oostende aanmeren. Het is een bocht van 180 graden, maar de max voor Oostende.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier