Koster Ginette Vermeeren: “De hemel? Als je dood bent, ben je dood”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Vandaag: koster Ginette Vermeeren.

Meestal klamp ik mensen aan op straat. Maar is het de brandende zon of is iedereen gaan werken, die vrijdagnamiddag wanneer ik in het centrum van Aalbeke rondslenter, is er geen kat op straat. De poort van de kerk staat open en de vrouwenstemmen die naar buiten galmen, lokken me naar binnen. Zo komt een mens nog eens in het Huis van God. Daar tref ik een moeder en een dochter aan die de kerk aan het versieren zijn voor de trouwplechtigheid van die laatste. De koster is een handje aan het toesteken. Ginette is de vrouw die sinds januari van vorig jaar belast is met de dagelijkse zorg van de St. Corneliuskerk in Aalbeke.

https://www.youtube.com/watch?v=W0GqCxXmYoY

Mevrouw de koster heeft net het tapijt gestofzuigd, wanneer ik binnenkom. “Mijn tapijt”, zegt ze. En ze heeft het ook over “mijn kerk, mijn evangelie en mijn banken”, alsof het haar huis is en niet dat van God. “Ik werk al 28 jaar in de kerk”, zegt ze. “25 jaar lang ben ik als vrijwilliger aan de slag geweest, als hulpkoster. Jean-Luc Verhaeghe, de koster-organist die me voorging, is gestopt wegens gezondheidsproblemen en omdat hij te veel werk had met ‘t Krantenhuisje hier rechtover. Gelukkig kan ik nog vaak een beroep op hem doen. Ik heb vanmorgen nog de rode loper uitgerold voor het huwelijksfeest van morgen, maar dat moet daarna weer worden opgerold en weggezet. En dan kan ik wel op Jean-Luc rekenen of op de diaken. Nee, ik speel geen orgel. We hebben een organiste. Dus ik doe gewoon het onderhoud van de kerk, de begrafenissen, de dopen, de huwelijken, dus ja, alles wat er moet gedaan worden, doe ik. Maken dat er wijwater is, een beetje van alles hé.”

Ginette is een bezige bij. Ze kan niet stilzitten. Jawel, eventjes zet ze zich op een kerkstoel. Maar dan wipt ze weer op om wat uitleg te geven, of ze gaat op haar knieën op een andere stoel plaatsnemen. Zoals vroeger wel vaker werd gebeden. Maar de tijden zijn veranderd. Dat weet Ginette beter dan wie ook. “De kerk is eigenlijk al veertien dagen gesloten”, zegt ze. “Er is geen wekelijkse viering meer. Logisch ook. Marc Dhondt, de priester, moest zich over zes parochies ontfermen. Terwijl hier gemiddeld 28 mensen naar de eredienst kwamen. Zonde om voor zo’n klein aantal het hele gebouw te verwarmen. Nu hebben we alleen nog huwelijken, dopen en begrafenissen. Volgend jaar in april, mei, juni, wordt de kerk omgebouwd tot een devotiekapel. Van de 300 stoelen, zullen er nog 80 overblijven. Er komt hier ook een bibliotheek in en klaslokalen om muziekles te geven. Het orgel zou blijven staan voor concerten en dergelijke.”

Mensen steunen

Ginette zal dus een tijdlang technisch werkloos zijn. “O, maar ik zal me niet vervelen. Ik zit in tal van verenigingen. Ik ben gekend gelijk slecht geld, zoals ze zeggen. Ik doe de communiebedeling in het AZ, in de Reepkaai rij ik de mensen in een rolstoel naar de kapel, ik ontferm me ook over de jongerenparochie. Nu ja, dat is geen jongerenparochie meer, want het zijn allemaal 50-jarigen. Jongeren zien we niet meer in de kerk. En ik zit ook in de redactie van ‘t Aaltje, de dorpskrant van Aalbeke. En ik heb een grote tuin. Dus ik weet echt wel wat gedaan.”

Maar of er nu een kerk staat of een kapel, Ginette blijft de koster. Ze houdt van de job. “Je hebt contact met de mensen. Morgen is er een huwelijk. Dat is leuk. Er is ook een begrafenis. Daar word je natuurlijk niet vrolijk van, maar je kunt ook die mensen steun geven, ge kunt ermee babbelen. Trouwens, ik heb gezegd tegen de diaken: ‘Als er hier geen missen, allez, als je hier nu een begrafenis hebt met 80 man, ga je hier niet veel volk binnen krijgen. ‘ Als er bijvoorbeeld een grote begrafenis zal zijn, zal je naar Rollegem, Bellegem of Marke moeten gaan. Dan ga ik mee gaan naar ginder. Voor de mensen. Dat ze toch een gezicht zien dat ze kennen, in elk geval. Ik heb er nu drie die gestorven zijn. Naar wie bellen ze, denk je? Naar mij hé.”

Of ze daarmee haar hemel aan het verdienen is, betwijfelt ze. “Ik hoop het, maar ik denk het niet. En ook ja, bestaat de hemel en de hel? We moeten dat met een korreltje zout nemen. We moeten dat allemaal zien als het zover komt. Als kind woonde ik in Kruishoutem rechtover de kerk. Mijn pa was conciërge in het gemeentehuis. We woonden in het gemeentehuis. Thuis was het een verplichting om elke zondag naar de mis te gaan. Een viering overslaan was heiligschennis. Ik ben gelovig, maar ik ben geen pilaarbijter. Als gemeenteconciërge moest mijn pa vroeger ook met de lijkwagen rijden. Hij heeft dikwijls gezegd: ‘Ik heb er veel begraven en er is er geen één die is teruggekeerd om te zeggen hoe het eruitziet.’ Voilà. Dus als je dood bent, ben je dood. We zullen wel zien als het zover komt. En hoe later, hoe beter.”

Met een Fransman vrijen

Ginette is dus opgegroeid in Kruishoutem, en niet in Aalbeke. Zoals zo vaak het geval is, is het aan de liefde te danken dat ze hier in de contreien beland is. “Ja, inderdaad”, knikt ze. “Mijn man is van Franse nationaliteit. Dus we zijn eerst in Moeskroen gaan wonen. Hij werkte in Wevelgem en we zochten iets dat niet ver van de grens gelegen was. Zo zijn we op een lap grond in de Luignestraat gestoten. Toen ik van Kruishoutem naar hier kwam, sprak ik nog Kruishoutems. Het Kortrijkse dialect is met de jaren gekomen. En het Frans ook. Want aanvankelijk ging het niet verder dan ‘Ceci c’est une chaise et ça, c’est un tableau.’ Ik sprak een mondvol Frans. Net genoeg om me in de Rue Mont-à-Leux in Moeskroen mee te behelpen. Ik dacht: ze verstaan hier geen Nederlands. Tot ik er een maand of zes woonde en de beenhouwer Nederlands hoorde praten met zijn vrouw. Ik zei: ‘Jean-Marie, spreek jij Nederlands?’ Hij lachte: ‘Natuurlijk, ik ben van Marke. En weet je, de bakker hier wat verder is van Kuurne. En dingske, die is van Heule.’ Ik zei: ‘En ik me hier maar uitsloven.’ Hij reageerde: ‘Ja, maar ondertussen hebben we toch goed gelachen.’ Na verloop van tijd ben ik vlot tweetalig geworden. Geen betere methode om Frans te leren dan met een Fransman te vrijen. Andersom heeft het niet geholpen. Mijn man spreekt nog geen Nederlands. Fransen, ce sont des chauvins. Maar mijn zoon is wel vlot tweetalig. Naast al de andere talen die hij spreekt.”

Zelf kan ze zich ook heel behoorlijk behelpen in het Engels, zegt ze. “Heb je dan ook met een Engelsman gevreeën?” Had je vroeger zo’n vraag moeten stellen aan een koster, je had op je knieën naar Lourdes kunnen kruipen. Nu antwoordt de koster met een lachje. “Nee, en ook niet met een Duitser. Maar je hebt altijd nog die basis van op school mee. Als ik naar films en feuilletons op tv zit te kijken, dan merk ik dat het terugkomt. Regelmatig een aflevering meepikken van ‘Sturm der Liebe’ is goed om mijn Duits op te frissen. Steek mij veertien dagen in Engeland en ik kan het ook weer in het Engels uitleggen.”

Een toekomst in Engeland staat niet op haar bucket list, de lijst wensen of dromen die ze afgewerkt wil zien voor ze sterft. Gevraagd naar haar grote dromen, antwoord ze “de Lotto winnen. Dat ik mijn huis en mijn tuin eens in orde kan zetten. En gezond zijn. En dat mijn zoon gezond mag zijn, en mijn schoondochter ook. Dat ze kinderen mogen krijgen. Mettertijd. En wat verlang ik nog? Dat de priesters mogen trouwen.Ja, zet dat ook maar bij het lijstje.”