Jozef Cornette: “Mensen vereenzamen snel in het rusthuis, daarom bezoek ik ze vaak”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Vandaag: Jozef Cornette.

https://www.youtube.com/watch?v=l-XsL5Pa25E

Terwijl op de markt met veel bombarie herdacht wordt dat Kortrijk 75 jaar bevrijd is, loopt Jozef Cornette door de Lange Steenstraat. Hij houdt er een stevige tred op na. Maar zelf vindt hij zich niet erg stabiel meer. “Soms als je me ziet lopen, zou je denken dat ik een halve dronkaard ben.” Dat valt echt wel goed mee. Jozef is nog aan het revalideren van een val, waarbij hij zijn heup brak. “En ik heb intussen ook een hartaanval gehad.” Ooit had hij zijn lokaal vlakbij waar we staan te praten. Veronderstellen we. Aangezien hij op een gegeven moment zegt: “Ik ben nog voorzitter van de middenstand geweest.’

We zijn wat aan het palaveren en hebben het over een Kortrijks figuur die intussen begin de negentig is, en hij zegt daarop: “Ja, inderdaad, die is nog ouder dan ik.” Waarop de vraag volgt: “Hoe oud ben jij dan?” Hij lacht en zegt: “Raad eens.” En zo denkt een mens dat hij wellicht niet veel in leeftijd zal verschillen met de man waarover we het net gehad hebben. “Eind de tachtig?” is de gok. “Iets jonger,” zegt hij. “85. Ik ben niet erg stabiel meer,” zegt hij. “De laatste tijd ben ik al een paar keer gevallen.” Zijn stem is helder, maar hees en klinkt niet meer zo krachtig als ze destijds wellicht moet geklonken hebben. Maar zoals hij zelf zegt: “Onkruid is taai.”

Vroeger was de politiek niet zo vuil

Je voelt dat Jozef een man is die iets te zeggen heeft. In het verleden moet hij een bekend figuur geweest zijn in Kortrijk. “Ik was niet veel thuis. Ik had een groothandel in textiel, ik zat in de CVP, in het zangkoor en ik ben lang voorzitter geweest van de middenstand.” Nu is hij niet meer echt geïnteresseerd in politiek. Terwijl we aan het praten zijn, is op tv De Zevende Dag aan de gang. Maar daar kijkt hij niet naar. “Op dat uur neem ik doorgaans een stortbad,” zegt hij. “Trouwens, die debatten zijn soms niet meer dan ordinaire bekvechterij. Vroeger luisterden we naar mekaar, ook naar mensen van de oppositie. Als Albert Mollet van de blauwe een goed voorstel had, dan gingen we erin mee.” Het maatschappelijk belang was nog van tel, laat Jozef verstaan. Maar vandaag ervaart hij dat anders. “Mensen kunnen niets meer van elkaar aanvaarden. Politici zitten ruzie te maken, soms op het vulgaire af,” zo ervaart hij het hele politieke schouwspel.

De vereenzaming van de ouderen

Waar hij zich dan wel mee bezighoudt? “Met een beetje onderhoudswerk,” zegt hij. En hij komt op dreef. “Met het koken van mijn potje, boodschappen doen en mensen bezoeken in rusthuizen. Omdat ik zeg, mocht ik daar ooit zelf belanden, dan zou ik ook eens graag iemand zien. Want wat je het meest hoort, is: we hebben toch zo weinig bezoek. Mensen die rap vereenzamen hé als ze in een rusthuis zitten. Een kennis die ik regelmatig bezocht, werd 101. De laatste jaren bleef er nog weinig bezoek over. Ik zei: ‘Jongske toch, hoeveel leven er nog van jouw leeftijd? En wie is er nog te been van zij die wel nog leven?’ Als je zelf honderd bent, dan zijn de meesten die nog leven snotapen hé.”

Dodelijke bombardementen

Plots schrikt hij. Op de markt zijn ze aan het schieten. Een kanon knalt. Het lijkt alsof de knallen oorlogsbeelden oproepen bij Jozef. “Ja, ik schrok. Het is voor de herdenking hé. Ik zag dat er veel volk was op de markt. Ja, ik heb de oorlog meegemaakt. Als kind heb ikverschillende bombardementen meegemaakt. Bij het eerste was ik nog een jong mannetje. En eerst was het verlicht met vuurpijlen. We moesten vlug naar de kelder, maar ik bleef kijken naar het vuurwerk aan de venster. Tot ik ‘s anderdaags de gevolgen zag. Ja, laten we hopen dat we dat nooit meer moeten meemaken. Er waren klaskameraden die erin gebleven waren. Bij het eerste bombardement waren er zeer veel slachtoffers. We hadden toen kelders die verbonden waren. En die van ons was speciaal geschut. En de eersten die er binnen waren, waren de buurman en zijn verlamde vrouw. Als de nood het hoogst is, zijn mensen tot veel in staat. Bij het derde en laatste bombardement waren we niet thuis. In juli. Toen was ons huis het enigste dat is blijven staan. Ernaast lag het helemaal plat, de garage Vereecke was met de grond gelijk gemaakt. Er lag een matras op het dak. En zelfs een zware steunbalk.”

Jozef overleefde de oorlog. En later had hij een goed huwelijk waaruit drie dochters kwamen. “Ikheb godzijdank een heel goeie vrouw gehad. Maar ja, ik ben ze verloren. Vijf jaar geleden. Ik zit niet meer te treuren, maar ik ben dankbaar voor de mooie jaren die ik met haar heb gehad. We moeten meer dankbaarheid leren hebben.”