Heidi Deneweth gluurde achter 150 Brugse gevels:“Snuisteren in beerputten loont”

Heidi Deneweth met het boek dat gebaseerd is op haar doctoraatsverhandeling aan de VUB in 2008. (foto Davy Coghe)©Davy Coghe Davy Coghe
Heidi Deneweth met het boek dat gebaseerd is op haar doctoraatsverhandeling aan de VUB in 2008. (foto Davy Coghe)©Davy Coghe Davy Coghe
Stefan Vankerkhoven

Elke week duikt KW/Brugsch Handelsblad in het hart van de Brugse wijken. Heidi Deneweth bestudeerde drie totaal verschillende buurten in de historische binnenstad, onderzocht eeuwenoude beerputen en toiletten.

Het Genootschap voor Geschiedenis, vzw Levend Archief en Uitgeverij Van de Wiele pakken uit met het boek Goede muren maken goede buren . Historica Heidi Deneweth (59) gluurde achter vele Brugse gevels en onderzocht beerputten en toiletten. Zo verdiepte zij zich in 300 jaar verbouwingen (1500-1800) en het buurtleven in drie Brugse wijken: de omgeving van de rijke Riddersstraat, de ambachtswijk rond de Eekhoutstraat en de meer volkse Sint-Clarastraat.

Vanwaar die passie voor die opmerkelijke tak van de geschiedenis?

“Toen ik leerlinge was in het Sint-Andreasinstituut, kregen we in de eerste graad geen traditionele geschiedenisles over internationale veldslagen, wel een fikse brok stadsgeschiedenis. Met wandelingen in Brugge, dat was boeiender. Zuster Katrien D’Hooghe had al een studie gemaakt over de buurt rond Sint-Andreas, dat interesseerde mij enorm.”

Dit boek is gebaseerd op je doctoraatsverhandeling aan de VUB in 2008?

“Ja, ik wou weten waar in Brugge de duurste en de goedkoopste huizen staan. Dat kom je te weten aan de hand van de penningkohieren , de belasting op de huurwaarde van het huis. Maar dit boek is te danken aan zoveel meer: mijn Brugse gidsenopleiding en het vrijwilligerswerk bij de Brugse werkgroep Huizengeschiedenis én bij Raakvlak. Ik ontdekte dat je bij opgravingen zoveel interessante weetjes kunt halen uit beerputten.”

Je hebt 150 Brugse huizen in drie buurten bestudeerd. Hoe ben je te werk gegaan?

“Ik heb de verticale geschiedenis van huizenblokken bestudeerd en ben zo kunnen teruggaan tot het jaar 1500. Dat deed ik onder meer door na te gaan welke erfdienstbaarheden afgesloten zijn. Dat zijn overeenkomsten tussen buren over het gebruik van tuinen, toiletten, beerputten, dakgoten en gemeenschappelijke muren. Als er slechts één beerput is voor twee huizen, moet er goed afgesproken worden langs welk huis de beerput geledigd wordt. Conflicten zijn interessant voer voor historici, maar uit de erfdienstbaarheden blijkt dat er in de armere wijken meer samengewerkt werd dan bij de rijken. Er waren ook burenruzies, als buren de toegang tot het gemeenschappelijk toilet dichtmetselden.”

Wat heb je vernomen over de rijke buurt van de Riddersstraat?

“Toen de internationale handel in Brugge vanaf 1500 verschrompelde, heeft de rijkere klasse er zich gevestigd: burgemeesters, schepenen, kanunniken en kooplieden. Ze zaten dicht bij hun werk op de Burg. Er is weinig veranderd, nu wonen er in de buurt nog altijd enkele politici. Maar in de 16de eeuw dreigde een verval. Rond 1500 trokken 25 procent van de handelaars weg, na het Calvinistisch Bewind in 1585 maar liefst 30 procent Bruggelingen. De prijzen op de vastgoedmarkt kelderden. Rijke families kochten kleine buurhuizen op en maakten er grote residenties van. Dat zie je nu nog aan de brede gevels en de hoge tuinmuren in die buurt.”

De middenklasse woonde tussen de Eekhoutstraat en ‘t Pandreitje?

“Inderdaad. Veel ambachtslieden vestigde zich aan een invalsweg, op de verkaveling De Braamberg , voordien een moerassig gebied. Je vindt er lange, smalle percelen, tot aan ‘t Pandreitje. De leerlooiers, huidenvetters en handschoenmakers hadden werkruimte aan het water nodig. Hun wc’s bouwden ze dicht bij het water, alles vloeide direct in de reitjes. Op de Garenmarkt trof ik een beerput voor vier woningen aan: vier buren maakten samen een grote plank met vier gaten in. Het waren gemeenschappelijke wc’s, pas vele decennia later werden er tussenschotten geplaatst.”

Wat ontdekte je over de armere buurt van de Sint-Clarastraat?

“Je kunt hier niet spreken van echte armen, die woonden in de eenkamerhuisjes in de Boeveriestraat, Westmeers en Vuldersstraat. In de Sint-Clarastraat en omgeving huisden vooral tapijtwevers en lagere middenklasse. De wijk was ook de recreatiezone van Brugge, met veel bordelen en kaatsbanen een voorloper van het tennisspel. In een klein steegje had je het louche badhuis ‘het hol van Sinte-Clara’. Op het einde van de 15de eeuw verdwenen de badhuizen en kaatsbanen. De ramen kregen glazen vensters en de harde kaatsballen zorgden voor te veel glasbreuk.”

“In de 16de eeuw was er na de godsdienstoorlogen een graancrisis en hongersnood. De koopkracht nam af met 75 procent. Dat leidde tot een uittocht uit Brugge, overhypothekering, openbare verkoop en vervallen huizen. Een rijke eigenaar kocht tot tien percelen op, voegde ze samen, installeerde een paardenstal en verhuurde de centrale ruimte aan hoveniers. Mettertijd werden wc’s en waterputten niet langer gedeeld, maar geprivatiseerd door eigenaars die tuinmuren optrokken. Als de huurders geluk hadden, bouwde hun eigenaar een nieuwe wc in de tuin. Water konden ze aan de publieke waterputten op straat halen.”