Guido Reybrouck (77): “Tijdens mijn uitvaart mag je mijn voorraad wijn uitdrinken”

Guido Reybrouck. © Davy Coghe
Thomas Rosseel
Thomas Rosseel Journalist

Elke week spreken we met een bekende streekgenoot over de verschillende seizoenen van het leven. Hoe zag hun lente – de kindertijd – er uit? Hoe bloeiden ze open als volwassene tijdens de zomerjaren? Hoe beleven ze hun herfstperiode vandaag? En waar dromen ze nog van voor de winterse jaren? Vandaag: legendarisch renner op rust Guido Reybrouck (77).

Zes etappezeges in de Tour de France, een hechte band met ploegmaat en wielergod Eddy Merckx en een trio aan Parijs-Tours-overwinningen. Het zijn maar enkele flarden uit Guido’s tot de verbeelding sprekende sportieve loopbaan. We zouden ter inleiding van dit Herfstgesprek nog een hele waslijst aan knappe resultaten kunnen opsommen, maar we laten dit vandaag links liggen. De nieuwsgierigen kunnen er sinds enkele maanden Guido’s biografie ‘De ellende van een wielerlegende’ op nalezen. Wij wilden vooral meer weten over de ziel, het verleden en de levensvisie van deze noeste West-Vlaamse coureur. Start en finish van het gesprek: Guido’s idyllische hoeve in het landelijke Moerkerke.

(Lees verder onder de video)

https://www.youtube.com/watch?v=qy4MKr7_nr4

LENTE

Kerstmis 1941. Guido Reybrouck wordt geboren in Brugge in een gezin waar uiteindelijk drie dochters en drie zonen zullen opgroeien. “Mijn zus en ik schelen nog geen jaar. Ons vader was ook een sprinter (lacht).”

Wat deden je ouders voor de kost?

“Ze deden in veehandel. Vooral varkens. Mijn vader voerde ook noodslachtingen uit, wanneer een beestje een poot kwijt was of zo. We woonden nochtans niet landelijk, maar in het centrum van Maldegem.”

Wanneer ben je beginnen koersen?

“Toen ik een jaar of twaalf was zijn we verhuisd naar Moerkerke. Mijn ouders bouwden een huisje op een goedkoop stuk land in Sint-Rita. Daar ging ik telkens vaker koersen.”

Waarom eigenlijk?

“Ik wou rijk worden, maar dan zonder in de bak te vliegen. In mijn tijd smokkelde men vaak boter en beesten. Als klein manneke heb ik nog eens pakjes boter onder mijn trui moeten verstoppen in mijn ouders’ wagen. Dat was illegaal, ja, maar er moest geld in het laatje komen. Ik wou mijn geld op een eerlijke manier verdienen. Ik werkte op leercontract in een bakkerij. Mijn weinige centjes werden opgeëist door mijn ouders. Drinkgeld of een spaarpot aanleggen, zat er niet in.”

Heb je dan een gelukkige jeugd gekend?

“Ik vind van niet. Het was een harde jeugd. Ik heb dag en nacht gewerkt. Als tiener ging ik maar om de twee weken een halve dag naar huis. De andere tijd bleef ik boven de bakkerij slapen. Ik was niet graag thuis.”

Hoe raakte je aan een eerste fietsje?

“Ik was een jaar of 13. Bij een groenteboer uit Knokke kon ik een frame en twee wielen kopen. Maar ik had nog geen stuur, tuben en remmen. Mijn voorste rem vond ik in de vuilnisbak. (lacht) Ook mijn tenue sprokkelde ik bijeen. Ik kreeg een voetbaltrui van een vriendje en de handschoenen van mijn tante, waar ik de vingertoppen van afsneed.”

Had je talent?

Banink. Ik kon nog niets. We waren met een bende van vijf. Mijn allereerste koerske was in Lapscheure, toen ik een jaar of 14 was. Na 300 meter viel ik al in de gracht van vermoeidheid. De fiets waarmee ik reed was ook veel te groot. Ik was zo ontgoocheld en zweerde nooit meer te koersen. De week nadien konden mijn vriendjes me toch overtuigen om mee te doen aan de koers in Kleit. Er waren slechts 20 deelnemers.”

Weet je, als ik nu ziek ben, ga ik niet meer naar de dokter. Ik neem wat propolis en gedaan

“In die tijd moest je 20 frank betalen voor een nummer. Als je geen prijs had, kreeg je maar de helft terug. Voor mij was dat een fortuin, hé. Tijdens de koers liep ik een halve dag achterstand op, maar iedereen reed lek. Ik deed voort en haalde toch nog de laatste geldprijs als tiende. Ik kreeg mijn inzet terug én 10 frank premie. Ik won de Lotto. Ik ben meteen om twee crèmes geweest. (lacht) Meteen mijn stimulans om toch voort te doen.”

ZOMER

Guido ijvert zich een weg naar de top doorheen de nieuwelingen en liefhebbers. “Ik had een ijzeren wil en verbeterde stelselmatig, op karakter. En ik kon goed eten, zeker? (lacht)”

Kreeg je wel steun van je ouders toen je telkens beter werd?

“Nee, helemaal niet. Ik heb daar wel spijt van. Ik heb mijn vader en moeder er ook lang voor gehaat. Pas op, die mensen zagen me wel graag, hoor. Maar ik wou niet dat ze kwamen kijken naar de koers. Als dat wel gebeurde, gaf ik op.”

Is dat effectief gebeurd?

“Ja, freings toe en gedaan. Ze probeerden zich op den duur te verstoppen langs de kant. Mijn ouders hebben van mij altijd een snak of een beet gekregen. Misschien iets te veel. Maar ze hadden mij nu eenmaal hard opgevoed.”

Van wanneer zijn je vrouw Christiane en jij eigenlijk samen?

“Zij was 19 en ik 23. We leerden elkaar kennen in de bakkerij. Na zes maanden zijn we getrouwd. Dat moest tijdens de winter gebeuren, wanneer het geen koers was. Ze mocht eerst niet van haar moeder maar haar vader was een koersfanaat. (lacht) Tijdens mijn carrière woonden we op een appartement in Knokke. Nadien zijn we hier in de Legeweg komen wonen. Dit was oorspronkelijk het huisje van een oude jager, met wie ik vaak mee ging jagen. Christiane en ik hebben hier een hele nieuwe woning gezet met balken en oude stenen.”

Kregen jullie kinderen?

“Ja, een zoon en een dochter. Mijn zoon heet Fangio, naar de Argentijnse Formule 1-piloot Juan Manuel Fangio. Ik was grote fan van autoraces. In het moederhuis konden ze die naam eerst niet geloven. Ze zeiden dat daar geen heilige voor was en ze hem zo niet konden dopen. Doop hem dan niet, zei ik. Voor je het wist hadden ze plots wel een heilige klaar. (lacht) Mijn dochter heet Vicky. Ik heb geluk met twee zo’n toffe kinderen. Ik heb ook vier kleinkinderen.”

Guido Reybrouck.
Guido Reybrouck.© Davy Coghe

Was je een aanwezige vader?

“Nee, mijn kinderen zijn geboren toen ik prof was en na mijn carrière ben ik sportbestuurder geworden. Ik zat dus vaak in het buitenland. Ze hebben vaak hun plan moeten trekken. We hebben ook nog een fietsenzaak op Sijsele gehad. Die is jaren terug helemaal afgebrand. Een man huurde een deel van ons magazijn om aan auto’s te werken. Tijdens het sleutelen liep er benzine uit de auto tot aan een waakvlammetje. Woef. De hele fabriek weg. (zucht) De verzekering dekte ons verlies van 17 miljoen frank niet. Dat was een zware financiële periode.”

HERFST

Vijftien jaar geleden krijgt Guido maagkanker. De dokters voorspellen hem een snelle dood. “Ik had veel pijn. De laatste dag dat ik bestraald werd, zei ik tegen Christiane dat het niet goed was gebeurd. Dat bleek te kloppen. De dokter zei dat we alles mochten regelen. We kregen nog drie maanden, hooguit.”

En toen kwam jouw redding uit een onverwachte hoek.

(knikt) Een collega-renner van weleer kwam me bezoeken om afscheid te nemen. Ik had hem al jaren niet meer gezien. Toen hij iets later een tweede keer terugkeerde, vond ik dat vreemd. Bleek dat hij een fervent bijenkweker was. ‘Nu moet je eens goed naar mij luisteren’, zei hij. ‘Propolis (uitwerpselen van bijen, red.), dat heb jij nodig.’ Ik kende het niet maar las een boekje over de geneeskracht van het product. Ik geloofde er meteen in. Met succes. Ik werd almaar beter. Op een bepaalde dag zagen de dokters dat alles weg was. Sindsdien neem ik elke dag tien à twintig druppeltjes in. Je kunt niet meer ziek worden met propolis. Ik verkoop het ondertussen ook als hobby. Ik ben blij dat ik zo mensen kan helpen. Er liggen hier genoeg brieven om me te bedanken. Ik ben trouwens kwaad dat de geneeskunde de werking van propolis niet kenbaar wil maken. De dokters en apothekers zouden plots een pak minder verdienen, hé. (zucht)

Het moet wel fantastisch zijn om zo de kanker te verslaan?

“Absoluut. Ik heb nog altijd wat moeite om te eten omdat drie vierde van mijn maag destijds is weggesneden, maar voor de rest ondervind ik geen problemen. Mijn dokter van destijds zegt dat hij 30 gevallen van maagkanker heeft behandeld in zijn carrière. De anderen zijn allemaal overleden. Als ik nu ziek ben, ga ik niet meer naar de dokter. Ik neem wat propolis en gedaan.”

Je hebt hier een stukje bos. Ga je nog jagen?

“Ik heb dat jarenlang gedaan, maar ben er ondertussen mee gestopt. Er zit toch geen wild meer. Bovendien heb ik mijn twee geweren moeten inleveren na een huiszoeking. Ik lig in ruzie met de groene beweging. Ik mocht mijn fazanten niet meer houden. Het is altijd wel iets. (zucht)

Denk je al aan achterkleinkinderen?

“Goh, nee daar ben ik niet mee bezig. Ik ben eigenlijk geen echte familieman. Ik ben hard van aard, weet je nog?”

Was je hard voor je eigen kinderen?

“Ja, toch wel. Maar mijn kinderen zien me graag en ik hen ook.”

Zeg je hen dat ook?

“Nee, ik kan dat niet. Ik kan het al moeilijk zeggen tegen mijn vrouw. Het is wel zo, maar dat zit gewoon in mijn hart. Al die cinema er rond is niets voor mij. Als het een keer echt moet misschien. (lacht) Mijn kleinkinderen zien mij ook doodgraag.”

Vind je het jammer om dat zachte kantje te missen?

“Ja, toch wel. Ben jij een zachtaardige vader, ja? Dat moet leutig zijn. Ik zou dat ook graag kunnen.”

WINTER

Guido Reybrouck kreeg een tweede kans van het leven en staat sindsdien anders in het leven. “Je denkt er weleens aan dat de kanker in principe kan terugkeren, maar ik ben niet bang meer om te sterven. Ik ben al eens zo goed als dood geweest. Vroeger had ik daar wel een heilige schrik voor.”

Hoe mag jouw uitvaart eruitzien, Guido?

“Ik zou het liefst van al in mijn stukje bos begraven of uitgestrooid worden. Diezelfde dag mag iedereen mijn hele verzameling wijn uitdrinken. (lacht) Voor de rest graag niet te veel gepalaver. Iedereen moet nog eens goed lachen en verhalen over me naar boven halen. Dat is voldoende.”

Geloof je in leven na de dood?

“Tuurlijk niet. In de grond en gedaan. Ik kan me al die zever rond god en onze lieve vrouw niet inbeelden. Honderd jaar geleden kon je de mensen al alles wijsmaken. Wat zal dat 2000 jaar geleden dan niet geweest zijn? Die Jezus zal waarschijnlijk een politiek gevaar geweest zijn die ze dan maar aan het kruis hebben genageld. Meer niet. Weet je, we mogen al blij zijn dat we leven. Je moet het er hier van pakken, zoveel je maar kan.”

Je hebt een goed leven gehad, hé?

“Ja, ‘t zal wel zijn. Ik heb ook geen vijanden.”

En de groene dan?

(denkt na) Ik ben hun vijand niet maar zij zijn wel de mijne. Zo met de mensen omgaan. Je mag niets meer tegenwoordig. De mensen worden zot. Dat vind ik jammer.”


Waar droom je nog van?

“Goh, niet veel meer. Dat mijn kleinkinderen gelukkig mogen zijn, zeker? Anders niets. Ik kan me alles permitteren wat ik wil. Ik ben gezond en gelukkig. Ik heb alles wat ik nodig heb. Ik heb mijn propolis. (knipoogt) Niemand kan me iets maken. Dat is voor mij voldoende. Mijn grote droom heb ik vervuld: mijn carrière.”

Waar ben het meest trots op?

“Op mijn profcarrière uiteraard. Ik heb het ver gebracht, op karakter, en zo jarenlang gedaan wat ik graag deed. En ik ben ook trots dat ik veel vrienden heb. Ik kan iedereen recht in de ogen kijken. Ik heb ook geen geld te kort, heb een mooie en brave vrouw en geniet van mijn mooie familie.”

Waar heb je spijt van?

“Dat ik mijn vrouw heb bedrogen. Na mijn wielercarrière begon ik eindelijk wat te leven. Ik had tot dan nog nooit een pintje gedronken. Ik leerde uitgaan en was geliefd. Van het een kwam het ander. Ik was een knappe gast en zat vol van de hormonen. Dan is nee zeggen moeilijk. Enfin, het kwam uit, Christiane nam wraak en we zijn uit elkaar geweest. Maar we konden elkaar niet missen. Na twee jaar zijn we toch weer samengekomen. Ik heb nooit iemand anders graag gezien dan mijn vrouw, dat was mij enkel om de seks te doen. Ik heb er wel spijt van.”

Wat zou je anders gedaan hebben?

“Ik had de naam van een grote drogeur. Bij de liefhebbers heb ik voor het eerst doping gepakt. Maar iedereen pakte en ik was ook een goede coureur zonder doping. In de Ronde van Vlaanderen van 1968 werd ik tweede, zonder doping nota bene. Maar ik had iets genomen tegen een verkoudheid, net als Merckx trouwens. De dokter van Walter Godefroot, de winnaar, hoorde dat achteraf en vroeg om dat op te zoeken en mij te controleren. Bleek dat een onderdeel van dat pilletje op de verboden lijst stond. De dosis bleek verwaarloosbaar en achteraf werd mijn schorsing zelfs ingekort. Als ze je willen pakken, doen ze dat. Achteraf bekeken had ik dat pilletje beter niet genomen. En ik had ook de Ronde kunnen winnen, want Godefroot had volgens mij wel gepakt die dag maar hij werd niet gecontroleerd.”