Geert (53) dient al 40 jaar het huis van God: “Maar pastoor worden? Neen, daar zie ik de vrouwen te graag voor”

‘Misdienaar’ Geert Vansnick: “Pasen is die ene feestdag die mensen nog altijd graag in de kerk vieren.” © Foto Kurt
Wim Kerkhof
Wim Kerkhof Medewerker KW

Op zijn twaalfde werd hij misdienaar, op zijn achttiende koster en vorig jaar gaf hij zelfs zijn job als schilder op voor zijn roeping. Geert Vansnick (53) uit Middelkerke staat zowat zijn hele leven al ten dienste van de plaatselijke kerkgemeenschap. “Zondag is ook míjn dag”, vertelt Geert aan de vooravond van Pasen.

Geert Vansnick is geboren en getogen in Middelkerke. Zijn vader was er politiecommissaris, hijzelf wijdde zijn hele leven aan de kerk. De Sint-Willibrorduskerk, meer bepaald. “Een klasgenootje van mij was hier misdienaar en stond er tijdens de zaterdagavondmis altijd alleen voor. Dus werd ik ook misdienaar”, vertelt Geert. Dat was in de zomer van ‘81. “Het jaar waarin ik 12 werd en ook mijn plechtige communie deed.”

Kippenvel

Geert ging als kind gráág naar de mis. Al was het maar omdat nonkel Dirk in het kerkkoor zong. “Die samenzang gaf me telkens weer kippenvel”, zegt hij. Ook Geerts mama, loketbediende bij de post, was diepgelovig. “Zij nam me na onze zondagse wandeling vaak nog even mee naar de kerk om een kaarsje te branden. De stilte die hier dan op ons viel, is me altijd bijgebleven: nu nog geeft mij dat een goed gevoel als ik ’s ochtends als eerste de kerk betreed”, aldus Geert.

Toen hij in ‘81 misdienaar werd, maakte pastoor André Vancoillie nog de dienst uit. “Ik kon het goed met hem vinden. Op een dag dag stelde hij mij voor bij de kerkfabriek. Het was ook op zijn aansturen dat ik de opleiding tot koster volgde: na zeven jaar misdienaar kende ik het klappen van de zweep al een beetje.” Op 1 februari ’88 werd Geert door het bisdom als koster benoemd. Dat nam hij van meet af aan heel serieus. “Op school werd er al eens mee gelachen: gie kalote! Maar ik voelde mij hier thuis; de kerk is mijn plaats. Ik zou verloren lopen zonder. Als jonge snaak vond ik het bovendien fijn om altijd tussen de mensen te zijn. De kerk zat in die tijd nog vol, hé. Nu staan er hier 350 stoelen maar veertig jaar geleden waren dat er nog bijna drie keer zoveel.”

Water en wijn

“Ik was er best trots op dat ik meneer pastoor de kannetjes met water en wijn mocht aanreiken. En mocht rondgaan voor het stoelgeld: ik zorgde er steeds voor dat ik geen enkele rij vergat. Toen ik pas misdienaar was, heb ik mij van de zenuwen weleens vergist met het belletje. Na het heilig, heilig moesten de mensen rechtstaan voor de consecratie en ik belde dan soms net iets te vroeg of net iets te laat, waarop de pastoor mij even aankeek. Ook mijn ouders hadden dat dan gezien natuurlijk”, vertelt Geert. Later, toen hij een jaar of zestien was, vroeg pastoor André hem om lector te worden. “Omdat ik naar het schijnt zo mooi voorlas”, glimlacht Geert.

De herdenking van het laatste avondmaal op Witte Donderdag, de kruishulde op Goede Vrijdag, de paaswake op Stille Zaterdag: het zijn hoogdagen voor de Kerk en dus ook voor Geert. “Toen ik begon als misdienaar, waren er met Pasen nog drie diensten: om 9 uur, 10 uur en 11 uur. Na de hoogmis van 10 uur ontstond er een opstopping voor de kerk. Dat is tegenwoordig iets minder natuurlijk, maar Pasen is wel die ene feestdag die mensen nog altijd graag in de kerk vieren. Met Kerstmis zitten ze liever aan tafel.”

De paaswake op Stille Zaterdag is, zo leren we van Geert, de belangrijkste viering van het kerkelijke jaar. “De paaskaars en het nieuwe doopwater worden dan gewijd”, legt hij uit. “Pasen, volgend op de Goede Week, is op zich ook het belangrijkste christelijke feest in het liturgische jaar. Belangrijker nog dan Kerstmis: met Pasen vieren we de overwinning op de dood.” Maar ook met Palmzondag was het best druk in de Sint-Willibrorduskerk. “Na twee jaar zonder palmwijding waren veel mensen duidelijk op een palmtakje belust.”

Schandaal

“Dat de jeugd tegenwoordig wegblijft uit de kerk, vind ik natuurlijk wel jammer. Jongeren zijn vandaag meer dan ooit zoekende. Geloof is een soort van houvast: als je je geloof hebt, ben je nooit alleen. Anderzijds vind ik het dan weer hoopgevend om te zien hoeveel jonge mensen er nog altijd deelnemen aan de Wereldjongerendagen.” Of Geert zelf nooit aan zijn geloof heeft getwijfeld? “Vangheluwe heeft de kerk veel kwaad gedaan: na het pedofilieschandaal lieten veel mensen zich uit het doopregister schrappen. Zelf heb ik als misdienaar nooit één negatieve ervaring gehad, maar ik heb in die periode met Vangheluwe eerlijk gezegd zelf ook getwijfeld of ik koster wou blijven. Ik was in shock toen dat nieuws naar buiten kwam.”

© Foto Kurt

Ouders die hun kind laten dopen, wachten daar volgens Geert nu wat langer mee in vergelijking met vroeger. “De trend is nu dat ouders hun kind bij de eerste communie zélf laten beslissen of ze al dan niet gedoopt willen worden. Wat ik overigens wel jammer vind, is dat Jezus in de catechese wat naar de achtergrond is verdwenen. Ik was als kind gefascineerd door die figuur, die over water kon lopen en de blinden weer kon laten zien.”

Verdriet

Ook het aantal kerkelijke begrafenissen neemt nog elk jaar af, maar Geert maakte er intussen wel meer dan duizend mee. “Als koster deel je tijdens die plechtigheden mee in het verdriet en het leed van de families. Zeker als je, zoals ik, al die mensen persoonlijk kent. Ooit werden hier twee jongetjes begraven die samen verdronken waren in zee. Dat zijn momenten die naar de keel grijpen.”

Ook in coronatijden was een begrafenis extra confronterend. “Tijdens de eerste lockdown hebben we ook hier uitvaarten gedaan met 15 man. Heel beklemmend in een zo goed als lege kerk”, zegt Geert. “Gelukkig maak je als koster ook heel wat blije momenten mee. Je ziet mensen in verschillende stadia van hun leven; van hun doop over de communie tot het huwelijk.”

Zelf priester worden, dat was voor Geert een brug te ver. “Dat zijn best wel zware studies en ik heb ook te veel andere interesses die níet bij het priesterschap passen. Ik zie graag de vrouwen”, knipoogt hij. Al heeft hij die ene ware nog altijd niet gevonden. “Ik ben gebonden aan de kerk, hé. Moet je daar alwéér zijn?, zeiden mijn vriendinnen weleens toen ik in een relatie zat. Elke morgen ga ik om zeven uur eerst de Theresiakapel opendoen, daarna kom ik naar hier. Na elke misdienst ben ik ook degene die de lichten uitdoet en als laatste weer naar huis gaat. Het is best wel een engagement.”

Kaarsje branden

De kaarsen aanvullen, de gewaden klaarleggen, de geestelijken bijstaan tijdens de plechtigheden: Geert doet het nog altijd met evenveel toewijding als veertig jaar geleden. “Vorig jaar heb ik mijn job als schilder opgezegd. Het werd steeds moeilijker te combineren en mijn echte roeping ligt hier. De zondag is mijn dag, daar leef ik een hele week naartoe”, klinkt het.

Het huis van God is dus ook een beetje het huis van Geert. Ook op vakantie zal Geert het nooit nalaten om een kerk te bezoeken. “Ik hou van de pracht en de praal. Hier zie je in de zomermaanden ook veel toeristen binnen en buiten lopen. Er worden dan veel meer kaarsjes gebrand. Nu, met die dagen rond Pasen, zijn er ook veel mensen die een kaars komen aansteken. Ik ben ervan overtuigd dat de kerk nog veel te bieden heeft. Het geloof kan in deze tijden echt iets betekenen voor de mensen. Toen ik in ‘90 in Lourdes was, voelde ik daar echt de aanwezigheid van Maria en ik heb paus Johannes Paulus II drie keer ontmoet. Dat heeft mijn leven veranderd. Maar ik zou vooral de mensen missen als ik ermee zou stoppen. Iedereen zwaait naar me als ik over straat loop. Dag koster!, klinkt het dan de hele tijd.”