Fabienne Boelens: “Ik probeer gewoon te doen wat de hemelse vader van me verwacht”

Fabienne Boelens
Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Ze vlamt met haar rolstoel over de stoep, maar remt zonder aarzelen af wanneer ik naar haar zwaai. Ze heeft iets van een zwaailicht, met die rode kleurspoeling in haar haar. “De lamp in mijn badkamer is kapot en ik ben iets te scheutig geweest met het product waarmee ik mijn grijze haren wou verdoezelen”, excuseert ze zich. Fabienne Boelens, zo heet ze. Ze is 62 en al bij de eerste zin die ze uitspreekt, hoor ik dat ze niet van Kortrijk is. Toch noemt ze zichzelf een Kortrijkzane. En wat ze nog is? Invalide, alleen, diepgelovig en gastvrij. Zo ga ik de volgende dag bij haar langs in haar appartement op het Casinoplein.

“Ik ben een Gentenaar, geboren en getogen in Gent, maar ik voelde me daar niet thuis. Ik wou er eigenlijk al langer weg, maar pas toen het tot een breuk kwam met de vader van mijn kind, ben ik naar West-Vlaanderen komen wonen. Ik vind de mensen hier heel anders dan in Gent. Hier kan je nog eens met iemand spreken. In Gent lukt dat veel minder. Ik ben eerst naar Oostende verhuisd. Mijn dochter was nog geen drie jaar. We zijn daar een jaar of zes gebleven. Ik heb hier bijna elf jaar gewoond in een sociale woning aan de Drie Hofsteden. Maar ik moest eruit omdat het huis gerenoveerd moest worden. Zo ben ik teruggegaan naar Oostende. Niet voor lang. De stad is er veranderd. Ze zijn inmiddels heel streng zijn. Voor de minste kleinigheid krijg je er een boete. En de mentaliteit is er ook anders. Dus ben ik teruggekeerd naar Kortrijk. Hier voel ik me het best. Eigenlijk ben ik een Kortrijkzane.”

Pesterijen

“Ik ben invalide, zoals je kunt zien. Ik heb een spierziekte, atrofie en fibromyalgie (of weke-delenreuma) en nadat mijn rolstoel gesaboteerd werd door een bewoner van het gebouw waar ik woon, ben ik gevallen en heb ik er een kapotte knie aan overgehouden. Eigenlijk zou ik een kunstknie moeten krijgen. Ik lag languit op straat. Gelukkig dat er geen wagen aankwam of ik was morsdood. De goeie rolstoel die ik had, heb ik van de hand moeten doen. Hij kon niet in de lift. Ik moest hem in de hal of in de garage achterlaten. En daar werd hij dus voortdurend beschadigd. Nu heb ik een tweedehandsexemplaar waarvan de batterij nooit helemaal oplaadt. Gevolg is dat ik er niet mee naar het ziekenhuis durf te rijden, uit schrik dat ik onderweg zal stilvallen.”

“Omdat ik in een rolstoel zit, ben ik daarom minder dan een ander? Ik laat de mensen met rust. En als ik mensen kan helpen, zal ik dat doen. Het is niet leuk als je alleen bent en de hele tijd tegen de pijn worstelt, dat je dan nog voortdurend op kosten gejaagd wordt door iemand die jouw spullen kapotmaakt en steelt. Terwijl ik al de eindjes aan mekaar moet knopen. Dat mens maakt me het leven danig zuur dat ik er depressief van word. Soms krijg ik waarschuwingen van onbetaalde rekeningen die ik nooit eerder in mijn bus heb gevonden. Mijn kelderdeur is ingestampt en alles eruit is gestolen. Dozen met brieven en foto’s uit mijn verleden zijn verdwenen. Ze laat mijn elektriciteit soms afsluiten. ‘Ik moet hier weg’, zegt ze. Maar dat kan ik niet. Ik heb niet het geld en de energie om nog eens te verhuizen. Plus ik zit hier centraal, ik kijk uit op een plein. Ik wil hier niet vertrekken.”

“Hoe ik mijn dagen doorbreng? Ik heb een goeie buur boven die ook alleen is. Hij is op een gegeven moment gevallen en zo ben ik – al ben ik zelf niet goed te been – een handje gaan toesteken. Als ik mijn boodschappen met mijn rolstoel doe, breng ik voor hem wat mee en blijven we dan nog wat praten. Elke avond zegt hij mij even ‘slaapwel’ en ‘s morgens belt hij me om ‘goeie-morgen’ te wensen. En dan vraagt hij eens of ik een goeie nachtrust gehad heb. Eigenlijk waken wij een beetje over elkaar. Die man is tien jaar geleden zijn vrouw verloren en ik heb ook heel veel meegemaakt. Ik wil geen vaste partner meer. Ik heb pijn in de liefde opgelopen, waar ik nooit meer van zal bekomen. Maar ik heb een sterk geloof, en dat heeft me er altijd doorgeholpen.”

God weet alles

“Elke mens die aan een chronische ziekte lijdt, moet van dag tot dag leven. Ik heb dromen, maar ik weet dat ze niet meer kunnen verwezenlijkt worden. Iedereen heeft dromen in zijn leven. Maar je kiest je leven niet. Ze zeggen dat het leven maakbaar is. Dat is niet waar. Ik heb niet voor zo’n leven gekozen. Nee, zeker niet. Ik leef nu voor mijn geloof.”

“Het is door problemen te krijgen dat ik God gevonden heb. Ik zei: ‘Als het slechte bestaat, die ziekte en zo, dan moet ook het goede bestaan’. En toen ben ik al eens een kerk binnengestapt en ik heb ook een bijbel gekocht. En beetje per beetje is mijn geloof beginnen groeien. Ik voelde me er beter mee. Als ik iets vroeg aan God, dan kwam dat ook als eens uit. Als ik bid, dan word ik daar warm van, dan voel ik zijn aanwezigheid in mij. Mijn dochter had dat vroeger ook. Als ik zei: ‘Sarahtje, mama is niet zo goed’, dan zei Sarah: ‘Mama, ik ga een gebedje voor je doen’. En dan kwam ze terug op mijn kamer en zei ze: ‘Mamaatje, ik heb kriebelingetjes gevoeld. God zal je helpen’. Kriebelingetjes, zo noemde zij dat warme gevoel. Daar ligt de oorzaak dat ik gelovig geworden ben, als enigste van mijn familie. Ik heb drie broers en drie zussen, maar niemand is gelovig. Ook mijn moeder geloofde niet. Maar ik ben blij. Blij dat ik die tegenslagen heb gehad, waardoor ik ben kunnen groeien in mijn geloof. Zo weet ik ook dat we op een dag zalig worden. Ik probeer mijn best te doen om bij de uitverkorenen te horen. Want ik moet mijn hele familie meetrekken, met mij. Ik moet bidden voor hen, dat ze ook een plekje krijgen in het paradijs.”

“Ik probeer gewoon te doen wat de hemelse vader van mij verwacht. En ook in de voetsporen van zijn zoon te gaan. Dus vol naastenliefde voor iedereen. Waarom? Omdat de schatten die we hier vergaderen van korte duur zijn. Op een dag moeten we ze afgeven. Niemand kan ze meepakken. Maar de schatten die je in de hemel verzamelt, dat zijn de schatten die blijvend zijn. En die schatten verzamel je door goeie werken voor anderen te doen. God ziet alles, God weet alles.”