De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Caféklap in Au Retour de la Chasse : “De wereld komt hier naar mij toe”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan in café Au Retour de la Chasse in Adinkerke.

Wellicht is er geen café in de provincie dat mooier gelegen is. Fietsende toeristen vallen er stil bij de grensboom voor de deur, een mooie linde waarbij de vlaggen wapperen en de steen die er sinds 1819 ligt om de scheiding tussen Frankrijk en de Nederlanden aan te geven. Omringd door de duinen van Oienkerke, zo spreken de habituees het uit, met uitzicht op de Franse steppen, waar je in de verte de hofstee van Fransman Marc Deswarte ziet liggen.

Daar halen alle beroemde chefs hun asperges, alvorens ze een picon achteroverslaan bij Willy. Willy houdt ervan dat de wereld naar hem toekomt. Zelf heeft hij nooit gereisd. Zijn vrouw Maria is ooit in Lourdes geraakt. Haar heilige naamgenoot staat nog op de schouw. Maria haar foto hangt er ook nog. Zij en Willy trouwden in 1961, van moeten. Omdat je toen moest getrouwd zijn als je samen een zaak wou beginnen.

Vorig jaar is ze overleden. Willy is in het café gebleven. Hij is er in 57 jaar nauwelijks weggegaan. “Het verste dat ik ooit ben geraakt? Harelbeke, indertijd, ik had er een broer wonen. En Loppem, waar mijn andere broer woonde,” antwoordt hij op mijn vraag of hij ooit gereisd heeft.

Familie van landbouwers

Zelfs onze hoofdstad heeft hij nooit gezien. “Of toch,” gniffelt hij. “Ik ben eens naar het landbouwsalon geweest.” Ja, want oorspronkelijk wou Willy boeren. Hij stamde uit een familie van landbouwers. Hij was van Houtem en zijn Maria van Wulpen. “Het was haar nonkel die kwam vertellen dat dit hier vrij kwam. Dat was een klein boerderijtje, met een café en een winkel erbij, een grenswinkeltje. Dat nog befaamd was uit de tijd van de ‘blauwers’, de smokkelaars. Zo zijn we begonnen. Eigenlijk met de bedoeling om te boeren. Veel hebben we niet geboerd. Een jaar of 3, 4. Of nee, 20. Gewoon loonwerk laten doen. Ik werkte zelf niet op het land. Ik had een koe of zes, twee varkensmoeren en een twintigtal kippen.”

Zijn dochter Rita, die in de buurt woont, is er intussen bij komen zitten. “Hij tuiniert nu nog. En hij heeft nog wat kippen. Al komt de vos er geregeld enkele pikken.” Willy knikt. Na een stilte volgt er een ‘jaja’ en dan gaat hij verder: “Ik heb zelf altijd in de schelpenfabriek gewerkt. Ken je dat niet? Daar worden schelpen gedroogd, getrieerd en gemalen, voor de vogelkooien. Voor de fond de cage, zoals ze dat noemen. Het was mijn vrouw die het café deed. In het begin kwamen er meer brouwers dan klanten over de vloer. Twee bakjes, drie bakjes, meer hadden we aanvankelijk niet nodig. Een pint kostte toen vijf frank. Zelf stond ik ‘s avonds en in het weekend in de zaak. Maar met de jaren werd het alsmaar drukker. De garçons van aan de dijk en zelfs van Duinkerke bleven hier na hun werkuren soms hangen tot de zon weer opkwam.”

Café vol kalenders

Het uur kan je nog wel eens uit het oog verliezen in ‘Au retour de la chasse’, de dag niet. Het café hangt vol kalenders. “170 zijn er,” weet Willy. “Er hangen er van overal. Duitsland, Frankrijk, Malta, en zelfs Nepal. Bhutan, dat is toch Nepal hé? Dat schijnt aan de andere kant van de wereld te zijn, vertelden ze me hier.” Zijn eigen onwetendheid laat hem even glimlachen. “Waarom zou ik ook reizen? De wereld komt naar me toe. Mensen komen naar hier om hun verhalen te vertellen. Ik hoef mijn deur niet uit om een beetje overal te komen.”

Hij toont intussen nog enkele kalenders en zegt: “Dat is begonnen met iemand die vroeg of ik een kalender van zijn zaak wou ophangen en mijn boekhouder die arriveerde en vroeg of die van hem niet goed genoeg was. En die hing ik ernaast.” Rita moet er om lachen. Ze vindt het nog altijd een grappig beeld. “Het is een drukke week, het begin van de maand en dan moeten alle bladen afgescheurd worden,” zegt Rita.

“2,5 uur ben ik daarmee bezig,” bevestigt de oude uitbater. “Die langs onder doe ik op mijn knieën, voor de bovenste heb ik een trapladder nodig. Dan komt mijn kleinzoon soms een handje toesteken.” En voor de rest komt de hulp van overal. Vooral van Billy, op het eerste gezicht een kruising tussen Lambik en Jerommeke. Wellicht zijn trouwste klant. Die steevast gevolgd wordt door zijn hond Pros. Pros is kort voor Prosper. “Zo heet hij als hij braaf is,” legt Billy uit. “Als hij vervelend is staat het voor ‘prostituee’ en als hij te veel op zijn achterpoten staat is het kort voor ‘prostaat’.”

Forse borstkas

Billy zegt het allemaal op dezelfde droge toon. En zo luid alsof er een oparleur in zijn keel zit ingebouwd. Het kan aan zijn forse borstkas liggen. “Pros is een caféhond. Als ik naar het voetbal ga, blijft hij in de kantine achter terwijl ik naar de wedstrijd kijk. Een vrouw die op het terras een glas drinkt, komt het toilet zoeken. “Buiten hé mevrouw, het is nog een oud cafeetje.” Er wordt gelachen. “En pak een stuk gazettenpapier mee. “Maar veeg je gat er niet te veel mee af, of je zult meer verstand hebben in je kont dan in je hoofd.”