De biecht, het sacrament dat bijna verdampt is: “Ik schrik van niets meer”

© Getty Images/iStockphoto
Jan Gheysen
Jan Gheysen Opiniërend hoofdredacteur

In onze taal is ze nog aanwezig. Niet meer dagelijks maar toch wel geregeld. In uitdrukkingen als ‘uit de biecht klappen’ of ‘bij de duivel te biechte gaan’. Maar in de praktijk én in onze kerken dreigt de biecht te verdwijnen. Zelfs nu met Pasen is er nauwelijks interesse voor het sacrament van de verzoening. Terwijl de biecht eigenlijk wel in de paastijd door de Kerk wordt voorgeschreven. Het was ooit anders, herinneren wij ons.

“Ik ben daar uit weg gelopen. Ik vond dat schrikwekkend, die biechtstoel. Als kind van zeven, toen we moesten oefenen voor onze eerste communie. Dat akelig zwaar gordijn. In zwart. Of in paars of groen. En dan kwam je daarachter helemaal in het donker te zitten… Dat biechten, dat was een zeer ingrijpend gebeuren voor een kind van zeven. En wat wisten wij over zonden?”

Aan het woord is pater Nikolaas Devynck van de abdij van Zevenkerken. Hij is daar niet dé biechtvader – de pater die dat voor zijn rekening neemt is er van de week niet – maar net zoals elke priester hoort hij wel eens een biecht en spreekt hij uit ervaring.

“Eigenlijk”, zegt hij, “is de biecht een vorm een pedagogie, van opvoedkunde. Mensen bewust maken van hun zondigheid, dat wil zeggen: van hun begrensdheid, hen leren beseffen dat ze wel eens te kort schieten, dat ze fout waren. Dat missen we vandaag in onze samenleving. Als iemand een fout maakt, dan zeggen we vandaag dat we misschien wel fout waren, maar dat kwam omdat de omstandigheden tegen zaten, omdat ons verleden ons parten speelde en voor je het weet zijn we op die manier als samenleving onze normen aan het vervagen… In die normvervaging vinden we voor een deel de verklaring voor de achteruitgang van de biechtpraktijk, denk ik.”

Over vaagheid gesproken, het begrip ‘zonde’ is niet meteen een voorbeeld van duidelijkheid. “Weet je, er bestaat een boek met een overzicht van alle mogelijke zonden. Het is van Alfonsus van Liguori, hij deelde alle mogelijke soorten zonden in in categorieën en legde de strafmaten ervoor vast,” legt pater Nikolaas uit.

De Goede Week, halfweg de jaren zeventig, op het college. We zijn derdejaars en haasten ons naar de kapel. Als we er voor de andere klassen zijn, kunnen we inschuiven op de banken voor de vreemde biechtvader. Anders riskeren we te moeten biechten bij onze godsdienstleraar. Of bij een van onze surveillanten. En dat willen we koste wat het kost vermijden.

“Een zonde is een handeling, een daad die men bewust en in gevormd geweten verricht en waarvan men het kwade karakter kent of vermoedt. Als je je niet bewust bent van het kwade, dan is het geen zonde. Maar waar hoor je dat nog, zonden?”, legt de pater uit.

“Ik schrik van niets meer. Niet van wat ik in de biechtstoel hoorde en niet van wat ik daarbuiten hoorde” – Pater Maurice

Terug naar de biechtstoel. Of eigenlijk niet. Want die wordt nog nauwelijks gebruikt. Ze worden weggehaald uit de kerken of ze staan leeg. Bij de Passionisten in Kortrijk is er bij wijze van spreken nog maar één biechtstoel af en toe ‘bemand’. “Enkele mensen die hier geregeld komen biechten, kiezen voor de biechtstoel“, zegt pater Maurice van de Kortrijkse Passionisten aan de telefoon. “Meestal oudere mensen. Anderen kiezen voor een gesprek in de spreekkamer. Maar ze staan niet in de rij. Het is ooit anders geweest. Ik denk dat we hier een zestal biechtstoelen hadden. Zeker in de dagen voor Pasen was het hier ooit heel druk…”

Niemand zegt iets. In mijn hoofd repeteer ik wat ik in de biechtstoel zou zeggen. Zo weinig mogelijk. Zelfs tegen de vreemde biechtvader. Dat is meestal een van de paters van het klooster in het centrum van de stad. Iemand die we anders nooit zien op school.De schuiven gaan open en dicht. Op de bank schoof ik, telkens als een van de leerlingen de biechtstoel verliet, een plaats dichter. Op de gezichten van zij die de biechtstoel verlaten, valt weinig af te lezen. Ze gaan achteraan zitten, maken een kruisteken en sluiten de ogen.

Verhalen over de biechtpraktijk… ze liggen niet voor het rapen. Of hij nooit schrok van wat hij in de biechtstoel hoorde, vragen wij de Kortrijkse pater. “Ik schrik van niets meer. Niet in en niet buiten de biechtstoel. Meer kan ik daarover niet zeggen,” luidt het. Het biechtgeheim weegt zwaar. Of biechtvaders dan nooit eens onder elkaar verhalen uit de biecht uitwisselen?

“Nee,” zegt pater Devynck. “Het biechtgeheim wordt heel strak opgevolgd. Over wat we horen in de biecht gaan we nooit rechtstreeks of onrechtstreeks iets zeggen.”

Het biechtgeheim staat anders wel geregeld ter discussie. “Wij hebben als biechtvader wel de mogelijkheid om mensen aan te raden hulp te zoeken of in het geval van een ernstig misdrijf kunnen wij hen aanmanen om zich bij justitie aan te geven. Maar wij kunnen dat niet zelf doen. Wij kunnen wel hun zonde vergeven op voorwaarde dat zij zich aangeven bij de politie bijvoorbeeld…”

Tegenover de biechteling zit je alleen en moet je in je eentje handelen. Dat bezorgt me soms een eigenaardige vorm van eenzaamheid.

Zal ik het zeggen dat ik die kleinste van de klas, die met zijn ros haar, alweer heb gepest? Dat ik zijn etui heb volgestopt met plakkerige kauwgom? En wat over de sigaretten die ik stiekem uit vaders jaszak haalde om ze op het schoolplein stoer op te roken? Misschien komen er dan achteraf wel straffen. Niet doen dus. Maar wat zeg ik dan wel?

“Het is niet aan ons om een oordeel uit te spreken over mensen die komen biechten. Wij zijn als priester een soort van bemiddelaar tussen God en de biechteling. Als die met zichzelf en met God in het reine wil komen, dan kan het noodzakelijk zijn dat hij of zij zich gaat aangeven bijvoorbeeld…”, legt pater Nikolaas Devynck uit. Priester Stefaan Franco is gedelegeerde van de bisschop voor liturgie en sacramenten, hij is ook professor aan het Grootseminarie in Brugge en aan het Johannes XXIII-seminarie in Leuven. Hij geeft aan kandidaat-priesters onder meer colleges over de biecht. “Dat biechtgeheim is inderdaad absoluut“, zegt hij. “Wij gaan nooit informatie uit de biecht op om het even welk vlak gebruiken.” En dat verklaart allicht ook de terughoudendheid die wij ervaren in onze zoektocht naar biechtvaders die over de biecht willen praten.

Veel tijd rest mij niet meer. Nog één leerling voor me. Nog enkele minuten respijt. Wat ga ik zeggen, daar in het hokje? Het wordt de hoogste tijd dat ik het weet. Dat van het blootblad dat ik met enkelen deelde en dat ik verstopte in de kleerkast thuis? Nee, dat kan ik niet maken. Dan krijgen mijn ouders zeker telefoon van school. Hoe noemen ze dat ook weer? Onkuisheid? Misschien moet ik het daarbij houden. Dat ik wel eens rare gedachten heb.

“Als mensen komen biechten, dan mogen ze niet het gevoel hebben dat ze naar de politie gaan,” verduidelijkt professor Franco. “In eerste instantie moeten we luisteren naar het verhaal van de biechteling. Luisteren zonder te oordelen of veroordelen. We moeten hem wel helpen om de waarheid te zien en hem ertoe brengen zelf conclusies daaruit te trekken.”

Ineens schiet mij de les economie van daags voordien te binnen. Over de debet- en creditzijde. Mijn creditkolom blijft leeg, die van het debet vult zich. Met veel te veel zaken waarover we liever niets kwijt willen. Door onze schuld, door onze schuld, door onze grote schuld… schiet het door mijn hoofd. Wat een kwelling.

Als het biechtgeheim absoluut is, wil dat zeggen dat een priester nooit en met niemand daar ooit mag over spreken. Ook niet anoniem? Mensen met een beroepsgeheim wisselen onder collega’s wel eens verhalen uit. Of vragen mekaar om advies. Voor een priester kan dat niet? Professor Franco: “Heel duidelijk: neen.”

Dan weegt dat toch ontzettend zwaar op die priester. Als je daar nooit eens je hart kan over luchten bij iemand? “Dat vergt inderdaad heel wat. Voor mezelf probeer ik daarvoor iets als een vergeetput te hanteren. Het gesprek met de biechteling kan heel intens zijn, ik luister daar zeer goed naar, maar na de biecht vergeet ik het. En ik merk dat mij dat lukt. Heel vaak weet ik achteraf niet meer waarover dat gesprek precies ging. Als priester ben je in dat gesprek en tijdens die biecht een luisterend oor namens God en de Kerk. Je neemt het verhaal niet met je mee.”

Onze samenleving is kritisch. Ook tegenover mensen die zich beroepen op dat beroepsgeheim en op het biechtgeheim. Die lijken hoe langer hoe meer onder druk te staan. Professor Franco: “Dat is zo. En tegenover die biechteling zit je daar alleen en moet je op dat moment in je eentje handelen. Dat is niet altijd vanzelfsprekend. Ik geef toe, dat bezorgt je soms een eigenaardige vorm van eenzaamheid.”

We moeten de biechteling helpen om de waarheid te zien en hem ertoe brengen zelf conclusies daaruit te trekken

Het kan niet anders dan dat het gebeurt dat je de biechteling in andere omstandigheden nog eens tegenkomt. Denk je dan – als je die persoon ziet – niet meer aan wat hij je vertelde tijdens de biecht? “Neen. En stel dat je met die persoon in andere omstandigheden in gesprek raakt, dan is het uitgesloten dat je op welke manier dan ook zinspeelt op wat er tijdens die biecht is gezegd. Tenzij die persoon je daar uitdrukkelijk toe verzoekt…”

Het paarse gordijntje slaat open. Mijn buur komt buiten. Zijn gezicht kleurt rood. Hij grijnst, kijkt voor zich uit. Nu is het aan mij. Het is donker in de biechtstoel. Ik kniel op het houten bankje. Ik hoor mijn adem. En gevezel aan de andere kant. Ik weet niets meer van wat ik wou zeggen. Het rooster schuift open. Ik stamel

Is er nog een toekomst voor de biecht? Van alle sacramenten is de biecht het meest verdampte sacrament. Professor Franco: “We zien dat de biecht op vandaag nog het meest wordt gehoord in kloosters en abdijen, in bedevaartsoorden én… op jongerenbijeenkomsten. Op de Wereldjongerendagen van de Kerk bijvoorbeeld is het opvallend hoe jongeren de aanwezigheid van de biecht daar als vanzelfsprekend ervaren. En dat is geen toeval. De biecht maakt voor hen dan deel uit van een traject dat ze maken.”

Dat ik gezondigd heb, zeg ik. Dat ik ongehoorzaam ben geweest. Dat ik ook wel eens oneerlijk was. Tegenover mijn broer en zus en dat we op school iemand hebben gevloerd en dat het niet per ongeluk was. Is dat alles? vraagt de schim aan de andere kant. Hij kijkt voor zich uit. Is dat alles? Natuurlijk niet, maar de rest hou ik voor mezelf. Als God toch alles weet, dan is dat niet zo erg als ik iets vergeet. Of verzwijg. Of is dat erger? Drie onzevaders, twee weesgegroetjes. Ga in vrede.

Uit de biecht geklapt

Wat is dat eigenlijk, de biecht?

De biecht heet voluit het sacrament van boete en verzoening. Wie naar de biecht gaat, onderwerpt zich eerst aan een gewetensonderzoek. Vervolgens biecht hij letterlijk zijn zonden op, met andere woorden: hij belijdt zijn schuld. Daarna toont hij spijt, berouw om wat hij fout deed. Die spijt is een noodzakelijke voorwaarde voor de vergeving die hij van de priester namens God en de Kerk krijgt. Die vergeving noemt de Kerk de absolutie. En dan volgt de boetedoening, de penitentie. “Karikaturaal zijn dat die onzevaders en weesgegroetjes, maar op vandaag is dat meestal een soort van taak of een traject die men loopt. Wie zijn partner kwetste op de een of andere manier kan als penitentie de opdracht krijgen om een echt gesprek aan te knopen met de partner, om de ruzie uit te klaren. Maar soms gaat het ook verder en volgt bijvoorbeeld een pelgrimstocht”, legt pater Nikolaas uit.

Doopsel was ooit een biecht

Oorspronkelijk was de zondevergeving gekoppeld aan het doopsel. In de beginjaren van het christendom waren de dopelingen doorgaans volwassenen die goed beseften wat ze deden. Maar vanuit de ervaring dat ook zij bleven zondigen, groeide geleidelijk aan de biecht. Het was een eenmalige kans op vergeving. Vaak werd deze uitgesteld tot het levenseinde. Dat was veiliger voor wie een ‘zondig’ leven had.

In de eerste eeuwen vormden biechtelingen een aparte groep boetelingen en mochten tijdelijk niet naar de communie. In eucharistievieringen moesten de boetelingen de kerk verlaten na de woorddienst.

Met Pasen werden ze dan weer opgenomen in de gemeenschap. Boetelingen waren niet anoniem. “Maar dat had anderzijds wel het voordeel dat ze solidariteit genoten onder elkaar en ook vanuit de gemeenschap als groep werden ondersteund”, legt priester Franco uit.

Stoel of kamer

De meeste gelovigen stappen voor een biecht niet meer in een biechtstoel. In veel kerkgemeenschappen zijn er, naar aanleiding van Pasen of met Kerstmis, gemeenschappelijke biechtvieringen. Dat is een soort van woorddienst waarin de mensen in groep schuld belijden. In plaats van een biechtstoel heeft een aantal grote kerken in steden of bedevaartsplaatsen een soort van biechtkamer waarin het gesprek tussen biechteling en biechtvader kan plaatsvinden.