Dagboek van een spoedarts (23): “We mogen ons hoofd niet laten hangen”

Vera Van Haevre. © gf
Olaf Verhaeghe

Vera Van Haevre is 42, getrouwd en mama van twee zonen van zes en tien. Vera Van Haevre is ook spoedarts in AZ Delta, voornamelijk op de campussen in Torhout en Menen. Elke dag spreken we met haar. Over de strijd tegen het coronavirus en hoe zij daar zelf mee omgaat.

“Een rustdag als vandaag dient enerzijds om de 24-urenshift van morgen voor te bereiden, maar ook zeker om te bekomen. Ik voel spierpijn opduiken, vooral in mijn rug maar eigenlijk overal in mijn lichaam. De mentale druk begint wat op het fysieke te wegen. Ik voel dat het elke dag, elke week wat moeilijker wordt om te recupereren. Ik sta zeker nog recht, voel mezelf niet vallen, maar het stapelt zich allemaal op. Je hebt nooit helemaal de tijd om weer te resetten. De dagen dat ik thuis ben doen me absoluut deugd, maar er is gewoon niet genoeg tijd om er bovenop te komen.”

“Het psychologische aspect begint bij artsen, verpleegkundigen en andere zorgverleners door te wegen. Dat blijkt ook uit de ZorgSamen Barometer, een onderzoek naar de impact van de coronacrisis op het gevoelsleven en psychisch welbevinden van Zorgnet Icuro en enkele universiteiten. Twee op de drie zorgverleners geeft aan onder heel grote druk te staan en rapporteert drie tot zeven keer meer negatieve gevoelens dan in normale omstandigheden. Eén op de vier twijfelt aan de eigen kennis en kunde en 15 procent denkt erover om te stoppen met het beroep. Dat zijn zorgwekkende cijfers, natuurlijk.”

“Langs de ene kant heb ik zoiets van: ik doe au fond gewoon mijn job. Ik doe wat ik altijd doe, al zit er nu wel een nieuwe ziekte bij die heel veel tijd, energie en concentratie vraagt. In essentie blijft het werk hetzelfde. Ik ben nog altijd de schakel tussen de patiënten en de specialisten, de deur naar het ziekenhuis, zeg maar. Ik sta wel vaak stil bij die druk, absoluut. Er is een zekere angst voor het virus, al ervaar ik die almaar minder en denk ik van: ik zou het nu wel al moeten hebben gehad. Ik werk ook voltijds, zoals vroeger. En hoewel het zwaar is, ligt het aantal uren in deze crisis niet bijzonder veel hoger. Het is iets anders, iets groots, iets onbevattelijks. Die druk komt van het samenspel van al die factoren: de angst, de drukte, het arbeidsintensieve, maar ook het uitzichtloze. Je weet niet wanneer het afzwakt, wanneer het stopt. Dat weegt door.”

“Ik lees verhalen van huisartsen die zich luidop afvragen of het allemaal wel zin heeft wat we doen. Mensen gaan dood, in de woonzorgcentra vallen ze met bosjes, we doen het niet beter dan Italië. Wat heeft het nog voor zin? Dat is vrij donker, en ik ga er niet per se mee akkoord, maar ik vat het wel. Veel zorgverleners ervaren die dipjes. Gelukkig zijn er veel collega’s die daar meteen op in gaan en duwtjes in de rug geven. Dat is een belangrijke, dat je je gesteund voelt. We mogen ons hoofd niet laten hangen. Het heeft absoluut wél zin wat we doen.”

“De situatie in de woonzorgcentra… Ik ben er oprecht het hart van in. Al die mooie mensen, die jaren gewerkt hebben, jaren gevochten hebben. Dan moet je zo eindigen… Ik vind dat erg. We hebben als maatschappij de eerste vier weken van de crisis amper naar de woonzorgcentra omgekeken, we hebben er amper over gepraat. Nu moord en brand schreeuwen vind ik niet koosjer. Dat zijn vijgen na Pasen, daar heeft jammer genoeg niemand nog iets aan.”

“Ik heb natuurlijk weinig zicht op hoe het er op de vloer in woonzorgcentra praktisch aan toegaat. Ik lees wel weer veel en interpreteer wat wordt verteld. Het is een vreemd gevoel, de woonzorgcentra lijken aan hun lot overgelaten. De deur dicht, er niet naar kijken. Keihard. Die verhalen, die noodkreten raken mij oprecht.”

“Er wordt heel veel geanalyseerd, er worden heel veel meningen verkondigd. Maar ik heb wel een ‘probleem’ met het tellen in aantal overlijdens. Dat is geen graadmeter voor de epidemie. De ‘zwarte 24 uur’, dat zegt niéts. Ik weet niet wat het alternatief is, maar je moet ook de economische, de sociale maatregelen meenemen, het hele pakket. Ik weet niet hoe je het wél kan meten, maar door enkel de overlijdens te tellen, weet je onvoldoende hoe groot de impact is op ons leven. Eigenlijk zouden we het nu toch met z’n allen al wel moeten doorhebben? Niet? Ons leven staat overhoop, heel ons land staat overhoop.”

“Wie een beetje nadenkt, ziet meteen dat het geen zwartwitsituatie is. Er is geen rechte lijn, geen afspraak die je kan maken die alles oplost. En natuurlijk heeft iedereen een mening, maar door al die meningen door elkaar, raken de mensen alleen maar meer in de war. De bevolking moet gewoon doen wat van in het begin gezegd is: hou die afstand, blijf binnen, ben je ziek, isoleer jezelf. Het hoeft allemaal niet zo moeilijk te zijn. Misschien is het wel typisch aan de Belg: alles blijven zoeken om er de kantjes vanaf te rijden. Gebruik gewoon je gezond verstand, doe wat je moet doen. Het is nog niet voorbij hé. We. Zijn. Er. Nog. Niet. Elke teugel die we nu lossen, zal als een boemerang terugkeren, geloof me. En het is niet gemakkelijk, dat weet ik ook. Maar we moeten blijven volhouden.”

“Wat we kunnen leren uit deze crisis? Dat de meerderheid heel solidair is. Dat de meeste mensen deugen en dat er altijd helpers zijn. In een situatie als deze zie je hoeveel mensen er rondom jou zijn die willen helpen. Ik hoop dat – en ik geloof ook – dat dat zal blijven plakken. Dat we dat kunnen meenemen naar de periode na dit alles. En wat ik ook wil onthouden, is de idee dat de maatschappij draait op heel andere mensen dan we initieel dachten. Mochten verpleegkundigen altijd betaald worden naar hun waarde…. We zitten al langer heel nipt qua aantal verpleegkundigen in vergelijking met het aantal patiënten, maar hun rol is o zo belangrijk om iedereen goede zorg te kunnen geven. Ik hoop dat dat respect dat er nu wel is, blijft hangen in de hoofden. Verpleegkunde zou geen knelpuntberoep mogen zijn. Het zou aantrekkelijk moeten zijn, het zou normaal moeten zijn om mensen te verzorgen en te helpen. En het zou zeker ook naar die waarde geschat moeten worden.”