Dagboek van een spoedarts (19): “Voor rusthuizen is de schijn te lang opgehouden”

Vera Van Haevre. © gf
Olaf Verhaeghe

Vera Van Haevre is 42, getrouwd en mama van twee zonen van zes en tien. Vera Van Haevre is ook spoedarts in AZ Delta, voornamelijk op de campussen in Torhout en Menen. Elke dag spreken we met haar. Over de strijd tegen het coronavirus en hoe zij daar zelf mee omgaat.

“De ontmoeting met oma en opa aan de grens met België was heel emotioneel. Ik zat letterlijk met een krop in de keel, de eerste minuten kon ik weinig vertellen. We zaten, elk aan onze kant van het hek, in het gras. Je kan niet aan elkaar, we wilden dat ook niet. Dat is zot om te ervaren. Dat zijn vertrouwde mensen uit je vertrouwde leven, en nu is alles anders. De kinderen gingen er veel luchtiger over dan wij. Heel blij om hen te zien, maar wel meteen aan het spelen geslagen. (lacht) Opa en oma zijn heel bewust bezig met de maatregelen. Ik had een cake en wat drankjes bij, maar die wilden ze zelfs niet aannemen. Ze hadden hun eigen thermosje koffie meegebracht. Opa zei ook: Ik snak naar een knuffel, ik zou de jongens zo graag vastpakken. Maar het kan niet. En het zal nog wel even duren.”

“Je kan trouwens duidelijk aan de grens zien dat heel veel mensen toch oversteken. Mensen die het niet kunnen laten en alle achterpoortjes en uitvluchten blijven zoeken. Dat gaat er bij mij niet in. Het gaat om het principe. Doe gewoon wat je wordt gevraagd. Doe gewoon wat de regels voorschrijven.”

“Ik heb vandaag ook de cijfers van het aantal overlijdens in woonzorgcentra in Vlaanderen gezien. Eerlijk? Ik schrik er niet van. Ik heb me gisteren al de bedenking gemaakt. De spoeddienst lag vol met vooral geriatrische patiënten. In het begin was er de regel om mensen in het rusthuis te houden en ze dus niet naar het ziekenhuis te brengen omdat die omgeving potentieel gevaarlijker was. Uiteraard spelen een aantal ethische vraagstukken. Moet je een 90-jarige of zwaar demente persoon überhaupt nog verplaatsen? Moet je nog met de mug uitrukken naar een woonzorgcentrum? Dat zijn allemaal vragen die al ja-ren spelen. Ik heb trouwens een kleine tien jaar geleden mijn eindwerk over ‘muginterventies naar rusthuizen en mortaliteit’ gemaakt.”

“Ik pleit ook al jaren voor DNR-protocollen in woonzorgcentra, die aangeven in welke mate een bewoner al dan niet nog gereanimeerd wordt. Dat ligt heel gevoelig, bij familie, maar ook bij huisartsen. Nu bleek dat bij de start van de coronacrisis heel snel overal uitgeschreven te worden. We stonden immers voor een ongekende crisis, een golf die op ons afkwam waarbij we meteen wisten dat we elk bed op intensieve broodnodig zouden hebben. Het is veel moeilijker om iemand van een bed op intensieve zorgen te halen, dan het diezelfde patiënt tout court niet toe te kennen.”

“Er zijn ondertussen families die, veelal onder impuls van advocaten die daarop springen, ziekenhuizen en artsen aanklagen omdat pakweg een 91-jarige man geen IZ-bed krijgt. Waar gaan we naartoe als je als zorgverlener rekening moet houden met het feit dat elke familie een rechtszaak tegen je kan aanspannen? Elk van die keuzes is verschrikkelijk om te maken. Wij zijn er om mensen te helpen. Wij vermoorden geen mensen, hé. Integendeel. Ergens moet je het vertrouwen in de mensen in de zorg hebben. Als ik tien bedden ter beschikking heb, ga ik uiteraard die 91-jarige een bed geven. Heb ik er maar één over, dan moet ik kiezen voor de patiënt met de hoogste levensverwachting en levenskansen.”

“Maar over de overlijdens in woonzorgcentra dus. Dit fiasco was te verwachten. Zorgkundigen hebben wekenlang – en soms nog altijd – zonder bescherming moeten werken. Ze moeten bijna vechten voor wat mondmaskers. En dat terwijl net zij met en tussen de meest kwetsbaren werken. De maatregelen zijn er zogezegd om de ‘zwakkeren in de bevolking te beschermen’, maar we geven zij die er voortdurend tussen lopen geen materiaal. We isoleren een grote deel van de actieve bevolking, maar zij die moeten geïsoleerd zijn, zitten allemaal samen terwijl mensen – die gewoon leven en werken – binnen en buitengaan. Zonder steun, zonder bescherming. Ofwel bescherm je de zwakkeren in de bevolking, ofwel hou je de schijn op. De schijn is heel lang opgehouden. Bij het begin van de crisis had je én alle bewoners én alle zorgkundigen en huisartsen in woonzorgcentra moeten screenen en heel gericht isoleren. Dat had de prioriteit moeten zijn. Nu massaal testen is too little too late. Iedereen heeft het, daar moet je vanuit gaan.”

“Er was een alternatief. Alle mensen die werken in of met de bewoners van woonzorgcentra mee ‘opsluiten’. Uiteraard is dat niet leefbaar. Die mensen hebben ook gezinnen, hebben ook hun leven buiten het werk. Mocht dat voor twee weken zijn, en je hebt een tastbare einddatum. Dan kan je je daar eventueel op instellen. Nu weet je niet waar je aan begint, dat kan je die mensen niet aandoen. Om het cru te stellen: het kwaad in de rusthuizen is geschied. Tientallen kwetsbare mensen die vaak met allerlei aandoeningen kampen bij elkaar in één gesloten ruimte. In combinatie met verzorgend personeel die tot de actieve bevolking behoort en heel onbewust en onbedoeld het virus mee binnen kan brengen. Het was een accident waiting to happen. Niemand verdient het om op die manier aan hun lot overgelaten te worden. Noch de bewoners, noch de zorgkundigen. Want zo is het wel een beetje. Er werd een vals gevoel van veiligheid gegeven. Terwijl er zonder beschermingsmateriaal – en je mag zelf nog zo voorzichtig zijn als je wil – geen greintje veiligheid kon geboden worden.”

“Je kan het verhaal ook doortrekken naar thuisverpleegkundigen. Of poetshulpen, maaltijdleveringen, familiehulp, mantelzorgers. Voor geriatrische patiënten, dé risicogroep bij uitstek, zijn dat telkens contacten met mensen die actief blijven. Geen van hen heeft van bij de start de juiste bescherming gekregen. De druk op die mensen is bovendien enorm. En vaak dreigt een enorm schuldgevoel. Ik zal toch niet diegene zijn die het heeft binnengebracht, of verschillende patiënten heb aangestoken. Mentaal is dat enorm zwaar omdragen. Maar thuisblijven was voor hen ook geen optie. Het is je job, je roeping, je wil er zijn voor je patiënten.

Nu schreeuwt iedereen moord en brand, maar toen werd amper naar hen omgekeken. Ik vind dat ontzettend triest. Het zal jouw oma maar zijn die nu vecht voor haar leven…”

“Vroeger woonden ouders in bij hun kinderen, misschien zou dat met heel strikte isolatie – volledig afgesloten van de buitenwereld – een betere optie zijn geweest. Indien mogelijk natuurlijk. Ik vrees dat we nu mee de tol betalen van ons systeem met woonzorgcentra. Dat liep prima, voor deze crisis. In deze crisis blijkt zoveel kwetsbare mensen bij elkaar hebben een grote zwakte.”