Christine Clarysse, de geinige begijn: “Ooit wil ik nog een ijsbeer zien. Én het Noorderlicht”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Maak kennis met Christine Clarysse. Ze woont in het Kortrijkse Begijnhof. 70 lentes jong, en nog steeds boordevol passie en avontuur.

Toevallige, vluchtige ontmoetingen laten je even kennis maken met een mens, maar uiteraard krijg je geen heel leven vervat in zo’n kort gesprek met een vreemde. De kennismaking met Christine Clarysse leidde er weliswaar toe dat ik verschillende stukjes van de puzzel van haar leven kon leggen, maar tegelijk krijg je maar even een glimp op 70 jaar passie en avontuur.

“Ik ben Christine Clarysse. geboren en getogen in Kortrijk”, zo begint ze haar verhaal. Deze zomer wordt ze zeventig. “Ik ben het kind van de liefde op de huwelijksnacht van mijn mama en papa in Parijs. Mijn mama zei altijd tegen haar moeder: “Het zal toch niet te vroeg komen hé?” En mijn meter antwoordde: “Als het niet te vroeg gemaakt is, gaat het niet te vroeg komen. Ze vertelt met zoveel smaak en goesting, en doorspekt met geschater, gegniffel en ontroering, dat je aan haar lippen hangt.

Toen Christine trouwde, kwam ze in Hansbeke terecht. Op een hoeve in de buurt van het befaamde café De Reisduif, waar ze samen met haar ex-man twee zonen grootbracht. De ene zoon baat een surfhotel uit op de Canarische eilanden, de andere zit in de muziekbusiness. Dankzij hem stond ze vorig jaar tijdens de vakantie nog vrolijk mee te deinen op de bonkende ritmes van Tomorrowland.

Nummer 17

Er ontbreken enkele puzzelstukjes om u te kunnen meegeven hoe ze uiteindelijk alleen in het huisje met nummer 17 in het Kortrijkse Begijnhof terechtkwam, maar misschien was het wel een mysterie waar de Heer zelve mee gemoeid was. De dag dat ze met pensioen zou gaan, nam ze haar intrek in het huis en diezelfde dag huurde ze een winkelpand van de kerkfabriek waar ze een eigen stoffenwinkel in onderbracht. Zo kreeg de Grijze Zusterstraat toch enkele tinten van het kleur en leven dat er danig ontbreekt.

“Alleen welkom”, zegt ze als ze over haar winkel begint, “voor een babbeltje en een drankje, én een explicatie over het Belgische linnen. Iedereen die langskomt, wil ik mijn schatten tonen en hen onderhouden over mijn liefde voor die prachtige stoffen die zo met de streek verwant zijn. Mensen zeggen soms: Madammeke, gij zijt toch gedreven. En dan zeg ik: ik ben verliefd op mijn stoffen. De passie van ze te gaan zoeken, van er iets mee te maken, van de kleedjes te tonen die ik er mee gemaakt heb.”

Geinige begijn

Terwijl ze het zegt, glijdt er een groep Franse toeristen aan haar voorbij in het begijnhof. “Ook hier, als mensen willen binnenkijken, zet ik de deur open.” Een aanbod dat ik niet afsla. Ze draait de sleutel in het slot en we komen terecht op het ommuurde koertje voor de woning. De witte muren die bij zonnig weer afsteken tegen het blauw van de hemel, geven je het gevoel dat je op vakantie bent. “Ja, er hangt hier echt een geborgen sfeer”, zegt Christine. “Je komt hier tot rust.” Ze woont er intussen vijf jaar. “Ik moet hier niet bang zijn dat ik de kleinkinderen uit het oog verlies wanneer ze komen logeren. En als ik in mijn blootje wil liggen zonnen, zal niemand me zien”, giechelt ze. De geinige begijn.

Rebelse, sterke vrouwen

Christine kent intussen ieder steentje, elk huisje van de prachtige en afgeschermde stad binnen de stad waar ze als kind al graag in rondslenterde toen ze vlakbij naar de muziekschool ging. Ze heeft ook toegekeken op de verbouwingswerken aan de grotere en pas gerestaureerde woningen die weldra worden opgeleverd. “Sommigen zijn prachtig afgewerkt, andere hebben ze compleet verkeerd aangepakt. Ieder huis heeft zijn gevoel. Op mijn zolder sliepen er vroeger elf begijntjes. Elf! Jawel. Er was een trap aan de zijkant. Zodat ze ‘s nachts stiekem konden weglopen. Dat was het convent van de minst begoeden. Voor meisjes die weinig hadden. Vandaar dat ze allemaal samen zaten.”

“Ken je de historie van de begijntjes?”, gaat ze verder. Nog voor ik van neen geschud heb, geeft ze het antwoord. “Dat waren de Dolle Mina’s avant-la-lettre hé, revolterende vrouwen die met niets akkoord gingen van wat de kerk en de paus predikten. Ze zijn door een bepaalde paus zelfs uit de kerk verbannen. Dat waren echt rebelse, sterke vrouwen. Dus ik zit hier op mijn plek,” schatert ze. “De mensen die hier wonen zijn allemaal figuren waar er een beetje een hoek af is. Of ze zijn op zijn zachtst gezegd een beetje anders. Veel creatieve mensen. Ouderen die jong van geest zijn. Wij zijn de jonge oude generatie.”

Het huis van tante

Christine heeft beeldhouwen gestudeerd aan Sint-Lukas in Gent, zo komen we te weten. Bij de ingang van haar huis prijkt een buste van de jonge Christine die door een klasgenoot van weleer is ontworpen. Het was met een werk dat ze op school gemaakt had dat ze een eerste prijs behaalde op de designbiënnale Interieur in 1974. Haar huis hangt vol kunst. “Binnenkort komt er een groot doek van Arne Quinze tegen de muur”, wijst ze naar de enige kale muur in haar living. Quinze blijkt een figuur te zijn met wie ze in de loop der jaren al vaker heeft samengewerkt. “Het klikt tussen ons. Ik werk graag met en voor hem. De opdrachten waarmee hij komt aanzetten, zijn nooit simpel, maar het zijn uitdagingen die me dwingen om te zoeken. Wat hij me ook laat doen, het is altijd mooi en tof werk.”

Haar hele huis krioelt van schilderijtjes, affiches, tekeningen, foto’s en andere herinneringen aan mooie tijden en boeiende mensen. “Alles wat hier staat of hangt heb ik van vrienden en maten gekregen. Zo heb ik hier mijn nestje opgebouwd.” Een werkje dat in de gang hangt, heeft ze van haar familie gekregen toen ze haar intrek nam in het begijnhof. “Een tante van mij volgde vroeger schilderles bij Martha Despiegelaere, een heel bekende kunstenares hier in Kortrijk. En raad eens wat die tante heeft geschilderd, in die tijd, zo lang geleden? Het huis waar ik in woon. Het heet lang bij mijn ouders thuis gehangen. Later kwam het bij mijn broer op zijn bureau terecht. En sinds ik hier woon, hangt het hier. Mooi hé.”

Toekomstdromen heeft ze ook nog. Haar as wil ze later uitgestrooid zien op de warme stranden van de Canarische eilanden, maar ze hoopt nog lang en gelukkig te leven en zich eerst nog eens stevig in te duffelen om een ijsbeer te zien. “En graag ook het noorderlicht. Een ijsbeer in het Noorderlicht.”