Caféklap in de Végé: “Alle sjchiptjes moeten hier verdwijnen”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Vanaf volgende week in de bioscoop: ‘Cargo’, de opener van het Filmfestival van Oostende. Het buitengewoon sterke langspeelfilmdebuut van Gilles Coulier, de maker van ‘Bevergem’, gaat over de teloorgang van de visserij. Door de vissmaak die ik aan de film overhield ging ik op zoek naar een authentiek visserscafeetje, en kwam zo in Café Végé terecht op de Hendrik Baelskade. De filmploeg kwam er tijdens de opnamen van ‘Cargo’ vaak over de vloer. De familie uit de film woont er honderd meter verder. Het huis zal je niet meer vinden, het is gesloopt. En het zelfde lot wacht het Vegeetje, zoals de vissers hun café noemen.

Eigenlijk is het een gewoon rijhuis. Als de poort openstaat en het bord vermeldt ‘Café Open’, dan kan je doorlopen tot achterin waar de gemoedelijke Marie zich al twaalf jaar als een moeder over de vissers ontfermt. “Het zijn zulke brave jongens”, zegt ze in het weinige Vlaams dat ze machtig is. Ze spreekt Frans, komt uit de buurt van Beloeil, maar haar man was van Oostende. Zijn foto staat op het boekenkastje, boven de vele jaargangen van de zeealmanak. Het café puilt uit van de vissersrelieken. Destijds was de Végé een kruidenierszaak waar de vissersschepen zich bevoorraadden. Het café mocht niet zichtbaar zijn, zoals alle cafés in de haven vroeger aan het oog onttrokken moesten zijn. De overheid wou niet dat vissers die aan land kwamen hun loon meteen weer opdronken. En dus krioelde het van de clubs.

“Maar niemand die een lidkaart had,’ schatert William Delannoye, “terwijl ik hier elke dag wel drie keer dronken was.” Hij is één van de goeie klanten die er echt nog uitziet en klinkt zoals je dat van een visser verwacht: grote walrussnor, oorringetje, dikke wenkbrauwen en een pet met het opschrift ‘Belle-vue’. Geen wonder dat hij mocht figureren in de film. Als stuk antiek. ‘Och here,’ zegt hij met krakende stem waari”n je het zand hoort schuren, ‘binnen hier en vijftien jaar zullen er alleen nog garnaalbootjes rondvaren voor de toeristen. De vissers kunnen niet meer overleven.”

“”Ze zijn nu bezig met de hele kaai af te breken en alles vol te zetten met dure luxe-appartementen. Ze zeiden eerst dat er sociale woningen gingen komen. Maar het goedkoopste appartement kost 800.000. euro. Alle ‘sjchiptjes’ zullen hier moeten verdwijnen. Onze vuiligheid past niet meer in dit decor.” “Het is waar,” zegt Shane, een Engelsman die hier zo lang zit dat in zijn West-Vlaams nog nauwelijks een spoor van Shakespeare te herkennen valt: “Onze netten van een paar duizend kilo’s blijven nu langs de kade liggen, dat zullen die chique mensjes niet willen.” William schudt het hoofd: “Het zal hier muisstil moeten zijn. Er zullen hier jachtjes voor de dure deuren liggen. Sossen noemen ze dat. Geldwolven zijn het.”

“‘t Kalf is verdronken: Hollanders zwaaien hier nu de plak”

Het Vegeetje is vooral ‘s morgens open. Vanaf 7u30. Dan druppelen de eerste vissers binnen, na een nacht op zee. En ook hun bazen. Zoals Rudy Barbaix. Eigenaar van de 82 en de 191. In de sector noemen ze de boten bij hun nummer, liever dan bij hun naam. Al zijn er al lang niet meer zoveel boten als de nummers laten vermoeden. “Er liggen er hier hooguit nog twintig,” zegt Rudy. “Tien jaar geleden waren er nog 80.” ‘Het is allemaal naar de kloten,” sakkert een dubbelganger van Van Boeynants. Een vaste klant. Hij heeft tomaten meegebracht “vers van ‘t land”, zodat “Marietje morgen verse soep kan maken.” Hij kijkt niet op van zijn krant en zegt: “De Hollanders hebben het allemaal kapot gemaakt. En het beleid dat niet voor onze vissers opkwam.”

Andy Loyen, één van de schippers van Barbaix, neemt over: “Wij worden voortdurend gekortwiekt door controles. Onze schepen mogen volgens de regels een motorvermogen hebben dat niet meer is dan 300pk. De Nederlanders varen hier met boten van 600, 700pk.” Een man die de hele tijd zwijgend heeft zitten luisteren, neemt het woord: “Het is wraakroepend. Ik werk voor de overheid. Ik weet dat er tientallen pv’s naar de procureur gegaan zijn voor overtredingen van de Hollanders: te zwaar materiaal, het niet respecteren van de quota, vernietigen van het broedsel, het overschrijden van de pk’s enzovoort. De overtreders zijn bekend. Maar er wordt niets gedaan! Onze overheid offert onze visserij op, ons visbestand en onze traditie als compensatie voor het verdiepen van de Westerschelde. Alles voor de haven van Antwerpen. Zo is het altijd gegaan: Antwerpen is België en de rest van Vlaanderen kan ze kussen.”

Rudy knikt: “Het is te laat. Er is niets meer aan te doen. Intussen hebben de Nederlanders zoveel Belgische schepen gekocht, dat ze hier de plak zwaaien. Het kalf is verdronken.” Hij steekt zijn pintje in de lucht en zegt zachtjes: “Marietje, mag ik er nog eentje?’

Caféklap in de Végé:
Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé:

Caféklap in de Végé: