Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Caféklap bij Leila Nakkach van Café Britannia: “De klant is koning, maar de waardin is keizerin”
Heb ik een vertekende kijk op de realiteit? Of is het inderdaad zo dat, hoe verder je de Westhoek inrijdt, de jachtigheid en het platte geldgewin plaatsmaken voor een gezapigheid waarin het leven en de vele verhalen goed gedijen? Eén dag in het café van Leila Nakkach en je hebt stof voor een roman.
Het is iets na tienen en Eddy Clabau zit er op een toogkruk rond de tafel die een leven als bierton achter de rug heeft. Zoals altijd in het gezelschap van de broers Frans en Robert Huyghe. Frans zegt dat hij biljart speelt in het café. “Maar ik ben niet goed”, voegt hij er meteen aan toe. “Als er geen slechte zijn, zouden er ook geen goeie zijn”, tracht ik hem wat op te monteren. De drie heren zijn om en bij de 50 jaar klant van Café Britannia in Poperinge. Het interieur stamt grotendeels nog uit die tijd. “Ze zijn deel van het meubilair”, zegt Leila Nakkach. “Ze zaten in de overname”, lacht ze. In januari zal het drie jaar zijn dat ze het café uitbaat. “Tien maanden daarvan waren we gedwongen gesloten”, zegt ze. Leila was eerder al vertrouwd met de horeca. “Ik heb tien jaar lang café L’Esperance uitgebaat op de markt, met mijn ex-man. Daarna heb ik een man gevolgd naar Heist-op-den-Berg en heb ik daar in een staalconstructiebedrijf gewerkt.” Terug in Poperinge werkte ze voor bedrijven die moeren en bouten produceerden en spaden. “Maar ik en een baas, dat gaat niet samen. En toen kwam dat hier vrij. Dat is mijn ding: onder het volk zijn, babbelen met de mensen, sociaal contact hebben. De klant is hier koning, maar ik ben de keizerin.”
‘Pomobo’
Leila is de dochter van een Marokkaanse voetballer die ooit nog bij Blue Star Poperinge speelde, een teloorgegane en daardoor ook legendarische ploeg waarvan er posters uit de jaren 40 tegen de muren hangen. Ook de kampioenenfoto uit ‘72-‘73 heeft er een plekje. Leila wijst ernaar. “Daar in de hoek beneden links, dat is mijn vader. Hij is overleden in 1976, toen ik drie jaar oud was.”
“Ik heb nog tegen hem gespeeld”, zegt Jean-Pierre Dewulf, die met Jean-Marie niet toevallig broederlijk bij het venster aan de toog zit. Ik speelde bij Union Abeele, een ploeg die opgedoekt werd in 1999. Jean-Marie”, en hij wijst naar zijn broer, “was de keeper. Na Jean-Marie Pfaff en Jean-Marie Trappeniers de beste doelman van het land.” Jean-Marie schudt van neen. “Preud’homme was beter.” Jean-Pierre geeft toe: “Ja, maar dat was geen Jean-Marie en Pfaff kon niet uitlopen. En hij had een dikke nek.” Of Jean-Marie Dewulf kon uitlopen? “Hij kon vooral rap lopen naar de kantine”, proest Eddy het uit.
De broers zijn naar hier gekomen zoals zovelen die er op vrijdag bij Leila binnenwaaien, om deel te nemen aan de pronostiek van Café Britannia. “Iedere week hebben we 135 deelnemers”, toetert Leila. “De hoofdprijs is 8 consumptiebonnetjes, de tweede prijs is een dagschotel in de Hommelzak en de derde is een fles witte wijn. En er zijn ieder jaar twee mooie recepties.” Ze heeft een stem waarmee ze op de markt kan staan. En op de planken. Ooit stond ze als Pomobo, Poperings Mooiste Borsten, in de Poperingse revue, vertelt ze ‘s avonds aan Kurt Decorte, die er graag komt verdrinken in haar decolleté. Maar toneel is er niet meer bij, vooral niet sinds Leila drie jaar geleden een hersenbloeding kreeg, waardoor ze maandenlang niet meer kon praten en lezen. Nu nog heeft ze last van epilepsie en ook haar kortetermijngeheugen laat het vaak afweten.
Suskewie
Dat Jean-Marie en Jean-Pierre die van de vinken zijn, zal ze niet vlug vergeten. In de zomer komen ze vaker over de vloer met hun vogeltjes die suskewie of riskewie zeggen of andere woorden op oui. Iets verder, in Wallonië, zegt men wie-jew. Daar scoor je echter niet mee aan deze kant van de taalgrens. “In de tijd dat je nog vinken mocht vangen, kon je die Waalse exemplaren met een goeie cassetterecorder aanleren om oui te zeggen”, zegt Jean-Marie. “Dat ze Frans konden klappen in Vlaanderen.” Het zit er vol van die fitte gepensioneerden uit een vorig tijdperk, toen je nog op 50 op brugpensioen kon gaan. “Ik heb zelfs nog vier jaar mijn eindejaarspremie gekregen”, zegt Jean-Pierre met warme herinneringen aan zijn tijd bij Picanol. “Ga overal in de cafés in Poperinge maar kijken, het is onze generatie die verteert.” Met mate. Jean-Marie kan niet lang blijven. Het is vrijdag visdag en hij moet nog rode zalm halen. Zijn vrouw wacht erop. “Bij ons zijn het vanavond klakkaards”, zegt Jean-Pierre. “Ken je dat?” Ik knik. Wentelteefjes.
“Ik eet ook graag vis”, zegt Stephaan Ameys, “maar dat moet niet per se op vrijdag. Dan gaan we naar de markt en is er geen tijd om treffelijk te koken. Het is veel gemakkelijker om dan eens een saucisse in de pan te zwieren”, zoals zijn schoonvader doet, Georges Vermeulen, met wie hij samen aan een tafeltje zit. “Niet te verwarren met Joske Vermeulen uit de Trammezandlaan in Schoeten”, imiteert Stephaan de langste van het duo Gaston en Leo. “Ik zag ze graag bezig”, zegt hij. “Ik ben altijd toneelliefhebber geweest.” In de kortste keren kennen we heel Stephaan zijn leven. Dat zijn naam zo raar gespeld is, daar zit een lang verhaal achter. “Met Zuster Overste van de nonnenschool, mijn moeders zuster, in de hoofdrol.” Stephaan is geboren in 1945 en verhuisde begin jaren 70 van Vlamertinge naar Poperinge. Hij eet vanmiddag konijn met pruimen. “Daar eten we twee dagen aan, mijn vrouw en ik. Veel saus om de patatten in te smeren.” Hij likt zijn lip en zijn blauwe ogen blinken.
Keikoppen
Intussen zijn ook Levi Verheye en Peter Vanhoucke aangeschoven aan de hoge tafel waarrond krukken staan opgesteld. Peter is de enige van het café, naast Leila uiteraard, die nog een job heeft. “Ik ben buschauffeur bij De Lijn”, zegt hij nadat hij een slok van zijn pint genomen heeft. Hij is groot, slank, heeft een kop die gebeeldhouwd lijkt en zou zowel een carrière als model kunnen ambiëren, of als baardmodel, met zijn lange, verzorgde hipsterbaard. “Vandaag moet ik niet werken, anders zat ik hier niet. Ja verdomme, ik doe mijn job graag. Ik ben al mijn hele leven chauffeur. Ik ben graag onderweg. Elke dag een ander traject. Altijd tussen de mensen. Nu is het iets minder, door corona, maar soms hoor je schitterende verhalen. En als je langs Westlandia rijdt, dan gebeurt het dat je een bende meekrijgt die plots aan het zingen slaat. Heerlijk.”
Weet je dat er ooit 800 cafés waren in Poperinge? Hier in de Ieperstraat alleen al 40
Levi Verheye
Levi heft het Lied van Hommelpluk aan. “Dat is het lied van Poperinge. Ken je dat dat niet? Een gat in je cultuur.” Hij wijst naar de gedroogde hopbladeren aan het plafond. “Da’s hier de streek, hé. Weet je dat er ooit 800 cafés waren in Poperinge? Hier in de Ieperstraat alleen al 40. Poperinge en Veurne waren in de Eerste Wereldoorlog de enige steden die niet bezet waren. Het verleden blijft hier leven.” Peter knikt. “Maar op een gezapige manier, niet commercieel. Mensen gaan zo ook wel komen naar het Talbot House, ze komen zo ook naar Lijssenthoek.” Levi verduidelijkt: “Da’s het tweede grootste oorlogskerkhof van België.” Het valt op dat ze fier zijn om Poperingenaars te zijn. “Keikoppen”, zegt Peter. En hij klopt met de knoken van zijn vingers op zijn schedel. “Dat is onze bijnaam. En dat zit er nog altijd in. Die rivaliteit met Ieper is iets geminderd, maar op sportief vlak moet dat blijven. Of we nu tegen elkaar voetballen, basketten, koersen of lopen, het is altijd met het mes tussen de tanden.”
Biljarten met bier
Café Britannia is ook een duivenlokaal. Er zijn nog een veertigtal spelers. Joel Ghesquière is één van hen. “De duiven doen momenteel geen vluchten, maar hier kan je ook nog komen om een beetje te klappen”, zegt hij. Hij kent iedereen die er zit. De bazin natuurlijk ook. En de waardinnen voor Leila heeft hij ook gekend. “Maar Leila is de mooiste”, lacht hij. En fluistert dan: “Misschien ga ik er zo wel eentje gratis krijgen.” Alsof hij dat nog nodig heeft. Is niet iedere duivenkweker tegenwoordig steenrijk? “Dat is allemaal quatsch, louter fabels om de prijzen op te drijven”, foetert-ie. “Ik heb al af en toe een goeie duif gehad, maar ik heb nog nooit een rijke Chinees gezien.” Zijn aandeel als kweker minimaliseert hij. “Als je tien duiven laat uitvliegen, en de ene is veel vroeger terug, dan komt dat niet omdat ik die ene meer verwen.” Misschien dat ze het ziet van haar baas, dat hij altijd vroeger thuiskomt? Joël gniffelt. “Ik denk dat ze dan vaak te laat zou zijn.”
Om 13 uur sluit Leila haar café voor een paar uurtjes. Om een dutje te doen. Daar heeft ze behoefte aan sinds haar hersenbloeding. En na 16 uur is Café Britannia een ander café. Met meer tooghangers. Zoals Kurt Decorte, een chef-kok die nog wekelijks wel ergens wordt herinnerd aan de koe op de markt waar hij zestien jaar geleden samen met zijn neef opklom waarna het ding het begaf. Het bleek een duur kunstobject. De twee jonge snaken mochten elk 2.700 euro neertellen. “Vader kon er niet om lachen”, giechelt Kurt. “Des te meer omdat hij bij de stad werkte en de brokstukken mocht opruimen.” Nu gaan ze geregeld samen pinten pakken. “Hij is degene die het me heeft geleerd. Ik was amper vijf toen hij me al meenam op café. In de jeugdjaren lag de verhouding wat moeilijker. Toen moest hij me af en toe op de vingers tikken. Maar als je wat ouder wordt, dringt het tot je door wat je ouders allemaal voor je gedaan hebben. En dan ga je graag samen een pintje pakken. Dat gaan we zolang mogelijk blijven doen.”
Intussen zijn ook de biljarters bezig. Tafel verwarmen, ballen polieren en dan geeft Martial Blouwe zijn tegenspeler Hans Deback ervan langs. Ook al moet hij 29 punten halen om te winnen en Hans slechts 21. Blijkt dat er een zware berekening met coëfficiënten achter zit. Zoals een beter paard een last meekrijgt als hij tegen een minder snel exemplaar rent. Toch wint Martial. Heeft Hans misschien te veel gedronken? “Nee”, zegt Martial, “je hebt een biertje nodig voor je stoutmoedigheid. Je gaat heftiger spelen als je een glas op hebt.” Hans maakt zich geen zorgen. “Hoe slechter je bent, hoe langer je speelt. En hoe meer je kan drinken.” Hij speelt nog niet zo lang, ook al is hij bijna 60. “Vroeger was ik bakker en moest ik dag en nacht werken. Nu ik geen bakker meer ben, werk ik bij De Backer, een sociale werkplaats waar er paletten worden vervaardigd. Ik heb nu eindelijk ook een leven. En een stamcafé.”
Caféklap
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier