Brugse Jozef Ryelandt is op zijn 93ste nog springlevend: “Ik stapte op de Queen af en zei: Hello Elisabeth”

Jozef Ryelandt. © Davy Coghe
Piet De Ville
Piet De Ville Medewerker KW

Jozef Ryelandt is op zijn 93ste een man die wel iets te vertellen heeft. En vertellen doet hij graag, en véél. Over zich voor de Duitsers verstoppen in het kolenkot, zijn korte maar boeiende voetbalcarrière bij Club Brugge in de jaren ’40 én over zijn bloeiende elektriciteitszaak die hem overal in de wereld bracht. “Ik heb nog Queen Elisabeth bij de voornaam aangesproken.”

Voor een interview met Jozef Ryelandt trek je best wel een beetje tijd uit. Zo bleek na een gesprek van een kleine vier uur dat begon in de kledingzaak van zijn zoon en eindigde in café Sint-Jakob iets verder in de straat. De man spreekt op zijn 93ste nog erg luid en duidelijk en eist de aandacht graag op.

Je bent geboren in 1926 en kunt dus nog getuigen over het volkse Brugge dat nauwelijks nog iemand kent. Waar stond jouw wieg juist?

“Ik ben geboren en getogen in ‘t Hoogstuk, niet ver van de Kazernevest. Dat was en is nogal een nauw straatje met veel kleine huisjes. Een echte volksbuurt was dat. Iedereen kende er elkaar. En bijna niemand werd er bij zijn echte naam genoemd. Dat was nog de tijd van de lapnamen: de smallen, den dikken,… (lacht). Mijn vader was schilder en mijn moeder huisvrouw. Ik had nog een broer en zus. Mijn broer is intussen overleden maar mijn zus leeft nog altijd. Ze is 99 jaar oud en verblijft in een rusthuis. Wij hebben sterke genen in de familie (lacht). Mijn moeder had in mijn kindertijd in ‘t Hoogstuk een zus die vroeg was overleden en die twee zonen en een dochter had. Doordat die anders geen opvang hadden, verbleven die kinderen ook bij ons in het klein huisje. Die dochter is naar het klooster getrokken maar heeft later wel haar ‘kap over de haag gegooid’. Een van de zonen was trouwens schoenmaker bij Club Brugge.”

Heb je veel geleden tijdens de oorlog?

“Dat was wel een harde periode, ja. Ik was 14 jaar toen WOII uitbrak en heb dus ook wel die gevolgen van de bezetting hier in Brugge ondervonden. Er was overal wel schaarste uiteraard en iedereen moest op zijn hoede zijn. Het was ook de tijd dat veel jonge, gezonden mannen werden meegenomen om te gaan werken in Duitsland. Ook de Gestapo was sterk aanwezig. Het kwam voor dat er aan beide uiteinden van het Hoogstuk geüniformeerde Duitsers stonden opgesteld om alles en iedereen in de gaten te houden. Het was niet alleen door de Duitsers dat we afzagen maar eigenlijk door de gehele oorlogssituatie, soms zelfs ook door bombardementen van de Engelsen, onbedoeld natuurlijk.”

Hoe ging dat in zijn werk?

“Ik herinner me nog goed dat ik met een kameraad zat te vissen aan de oever van de ringvaart, op de Vesten dus. Zoals wel vaker voorkwam waren er een aantal jonge Duitse soldaten aan het roeien om hun fysiek te onderhouden. Ze vormden geen bedreiging maar plots doken Britse gevechtsvliegtuigen op boven Brugge; speedfighters als ik het me goed herinner. Die begonnen de roeiende Duitsers te bombarderen.”

Mijn broer liet ooit een ‘grote’ boodschap achter in een Duitse loopgraaf

“Wij moesten weg springen om niet zelf geraakt te worden. Het was echt een krankzinnige situatie. Een aantal buurtbewoners hadden toch wel wat te doen met die Duitsers en schoten hen waar mogelijk te hulp. Zij die hielpen werden wel beloond door de Duitsers met extra proviand en levensmiddelen; dat zal ook wel meegespeeld hebben. Ik wilde zelf ook een van die gasten helpen maar hij wilde niet geholpen worden door een Bruggeling en strompelde dan maar alleen verder…”

Jouw broer had ook nogal een straffe stoot uitgehaald, niet…?

“Inderdaad ja, de Duitsers hadden op de Vesten van die tranchéés gemaakt, een soort afgesloten loopgraven eigenlijk. Mijn broer was net als ik nogal een deugniet, was erin gekropen en had er een ‘grote boodschap’ achtergelaten. Een van die Duitse schildwachten had hem gezien en was natuurlijk razend. Hij zat achter hem aan terwijl mijn broer zo vlug mogelijk liep om het Hoogstuk te bereiken. Daar ging hij binnen in een van de huizen en verschanste zich in een kolenkot. Intussen stond het in het straatje vol met Duitsers, allemaal op zoek naar mijn broer. Ik riep dat hij vlug uit dat kolenkot moest komen en heb hem mee genomen op een tocht over de daken en door de koertjes en tuinen tot we ver genoeg waren om veilig te zijn. De Duitsers dropen af maar mijn ouders hebben mijn broer toch wel een hele week binnen gehouden.”

Op je 14de ging je al werken. Wat hield die eerste job juist in?

“Mijn vader was aan het werk als schilder op het Kraanplein en hoorde daar dat er personeel werd gezocht bij elektriciteitsfirma Rouvroy in de Gouden Handstraat. Daar was een filiaal van het Gentse moederbedrijf. Doordat de Duitsers veel van dat personeel opgeëist hadden, was er dus wel degelijk nieuw personeel nodig. Ik diende me samen met mijn broer aan maar hem weerhielden ze niet. Dat was wel een boeiende tijd en ik kreeg telkens meer verantwoordelijkheid.”

Tegen Olympique Charleroi heb ik met Club Brugge een wedstrijd in eerste klasse gespeeld. Daar kwamen heel wat vrienden en familieleden naar kijken

“Tijdens de oorlog kwamen daar veel Duitse officieren langs om bepaalde stukken te bestellen die ze nodig hadden. Naar het einde van de oorlog toe mochten wij eigenlijk geen stukken meer leveren aan de Duitsers. We moesten dan zeggen dat we het niet meer in voorraad hadden. Die hadden dat door natuurlijk en gingen zelf mee kijken in het magazijn en verplichten me met geweld om ze toch te geven.”

Je bent ook een tijdje bij Club Brugge actief geweest. Het kwam je daar terecht?

“Ik voetbalde al van kindsbeen af bij ‘Jong Sint-Walburga’. We geraakten zelfs in de finale van het regiokampioenschap en wonnen die. Op aanraden heb ik me aangeboden bij Club Brugge. In 1946 als ik me dat nog goed herinner. Ik kwam aan bij het toenmalige stadion De Klokke en werd er gekeurd door trainer Louis Versyp. Als test moest ik een duel aangaan tegen één sterke speler en op doel schieten met Berten Carels in de goal. De trainer was een militair en ook op het voetbalveld een echte drilcommandant!”

Jozef Ryelandt.
Jozef Ryelandt.© Davy Coghe

“Ik mocht aanvankelijk vooral vriendschappelijke wedstrijden spelen, in voorbereiding op het aankomende voetbalseizoen. Die verplaatsingen deden we altijd met de trein, weet ik nog goed. Maar ik had het gevoel dat die selectie, de ploegopstelling niet altijd erg correct en objectief verliep. Ik behoorde niet bij ‘de kliek’ die het voor het zeggen had en werd op training en in wedstrijden niet vaak aangespeeld. Ik belandde dus op de bank. Tegen Olympique Charleroi heb ik dan wel een match met de eerste ploeg in eerste klasse mogen spelen. Daar kwamen heel wat vrienden uit mijn buurt en familieleden naar kijken en dat was wel een mooi moment.”

Je hebt met elektriciteit Ryelandt in Sint-Jozef, samen met je zoon, een bijzonder groot en succesvol bedrijf opgericht. Wat was het geheim voor dat succes?

“Aanvankelijk richten we ons op de kleinhandel, we verkochten heel wat zogenaamd ‘witgoed’ en ook tv’s en geluidsinstallaties. Mijn zoon Eddy legde zich vooral op dat laatste segment toe. We leverden op den duur aan heel wat zelfstandige elektriciens uit de streek. We zijn dan eens met een bus vol zelfstandige elektriciens naar ‘Ebes’ getrokken, wat nu Electrabel heet, voor een bedrijfsbezoek. Daar waren ze ervan onder de indruk dat wij zoveel klanten hadden onder elektriciens en zo konden we met nog grotere spelers zoals dus Ebes maar ook Aswebo gaan samenwerken. En met de gistfabriek, waar we wel drieduizend TL-lampen per jaar leverden. We legden onze klanten goed in de watten. Zo heeft mijn zoon eens een Boeing gecharterd om met 126 cliënten naar de Champagnestreek te trekken. We lieten ze dan overstappen op bussen en zo hebben we de mooiste champagnekelders bezocht en vooral veel geproefd.”

Je hebt wel een mooi stuk van de wereld gezien?

“Inderdaad ja.In 1970 ging ik naar Osaka in Japan op vraag van een grote elektriciteitsfirma. Daar vond toen de wereldtentoonstelling plaats. Japanners zijn eerlijk gezegd wel moeilijk mensen om zaken mee te doen. Ze laten niet gemakkelijk in hun kaarten kijken; je weet niet goed wat ze eigenlijk willen zeggen. Maar als finaal dan een akkoord is zijn ze wel eerlijk en correct. In de jaren ’70 reden daar al prachtige en vooral erg stipte hogesnelheidstreinen. Misschien nog een leuke anekdote als uitsmijter: Toen ik in een hotel in Tunesië zat, ergens aan de kust, vernam ik van het personeel dat dat koningin Elisabeth er zou langs komen. Ze meerde er samen met haar gemaal Prins Philip aan met een enorme boot. Ik zei tegen mijn vrienden dat ik haar ‘hallo’ zou zeggen. Ze geloofden met niet. Maar ik ben gewoon op haar afgestapt en heb gezegd ‘Hello Elisabeth’. Blijkbaar was dat niet volgens het protocol!”

De tips van Jozef

Drinken

“Ik ga wel graag eens naar café Klein Venetië aan de Rozenhoedkaai. Dan neem ik de bus vanuit Sint-Jozef. Het is er altijd wel gezellig en het zicht over het water en op het Belfort is natuurlijk fantastisch. Ook café De Houtzagerij vlakbij mijn deur is wel eens gezellig. Ik ga nu vaak eens samen met mijn zoon Eddy naar ‘t Boldershof, een zaak vlakbij de kerk in Sint-Jozef uitgebaat door nieuwe mensen uit Maldegem. Daar vind je ‘alle soorten’ slag van mensen door elkaar en dat is wel leuk. Ook bij het cafeetje van Firmin Hoste, de Krone in Kristus Koning, ga ik graag. Ik ken Firmin al lang en er zijn altijd veel bekenden. Als ik naar mijn zoon zijn winkeltje kom, wat ik in de tijd week eigenlijk bijna dagelijks doe; dan gaan we vaak samen eens naar café Sint-Jakob. Er komen hier zowel Bruggelingen als toeristen. De uitbater is sympathiek en de sfeer is er leuk.”

Eten

“D’Hoeve in Sint-Michiels is nog altijd een huis van vertrouwen. Ook in het restaurantgedeelte van De Krone bij Firmin is het aangenaam en erg lekker. Voor de rest ga ik eigenlijk niet zo heel vaak uit eten. Mijn vrouw is gestorven in 1992 en ik doe quasi alles in huis nog zelf. Alles netjes houden… Er komt geen hulp in huis.”

Auto’s

“Ik ben altijd een autoliefhebber geweest moet ik eerlijk toegeven. Zo heb ik 16 jaar lang met een Rolls Royce Silver Shadow gereden. En nu heb ik al een jaguar sinds 1996. Ik rijd er nog altijd mee. Ik heb ooit nog een mooie Amerikaanse sportwagen uit Canada laten verschepen. Er liep van alles verkeerd met dat transport maar finaal is hij toch in Brugge terecht gekomen.”

Lezen

“De laatste tijd lees ik wel graag de boeken van Pieter Aspe. Naast het winkeltje van mijn zoon heeft Aspe samen met Marec een winkeltje met bar geopend en daar kom ik samen met Eddy dikwijls eens over de vloer. Zo ben ik met de auteur en met zijn boeken in contact gekomen. Leuk is dat er veel herkenbare figuren in voorkomen; mensen die ik zelf ook ken.”