‘Brein van AZ Sint-Lucas’ Jacques Goethals: “Wie ziek is, probeert altijd een uitweg te vinden”

Jacques Goethals. © Davy Coghe
Thomas Rosseel
Thomas Rosseel Journalist

Elke week spreken we met een bekende streekgenoot over de verschillende seizoenen van het leven. Hoe zag hun lente – de kindertijd – er uit? Hoe bloeiden ze open als volwassene tijdens de zomerjaren? Hoe beleven ze hun herfstperiode vandaag? En waar dromen ze nog van voor de winterse jaren? Vandaag: Dokter Jacques Goethals (74), voorvader van de dienst Neurologie in AZ Sint-Lucas.

Verwonderd en de vraag wat weglachend. Zo reageerde de goedlachse geneesheer op rust toen we polsten naar een gesprek over zijn leven. De tip kwam van een verpleegster die nog op zijn dienst had gewroet. “Als een van mijn gouden verpleegkundigen van weleer dat voorstelt, wil ik hier tijd voor vrijmaken”, konden we hem uiteindelijk overtuigen. Wat volgde was een fijn gesprek met veel meer dan een hardwerkende dokter.

LENTE

Jacques Goethals ziet het levenslicht op 4 mei 1945 in Eeklo, vier dagen voor het eind van de Tweede Wereldoorlog. “Ik had twee zussen. De ene zus was vijftien maanden ouder, de andere is zeven jaar jonger.”

Wie waren je ouders?

“Mijn vader was wijnhandelaar. De wijn kwam in vaten toe vanuit Frankrijk en die werden in grote kelders onder het huis en in het magazijn opgeslagen. De wijn werd handmatig in flessen gedaan en nadien naar de klanten vervoerd. Mijn moeder, een Franstalige dame uit het noorden van Wallonië, was huisvrouw zoals de meeste moeders. Wij woonden op de markt van Eeklo, tussen de andere burgerij.”

Hoe verliep je schooltijd?

“Mijn ouders lieten me een jaar vroeger naar het eerste studiejaar gaan. Dat kwam economisch goed uit, zeker? (glimlacht) Zo konden mijn zus en ik samen onze eerste en plechtige communie doen. Mijn ouders moeten wel gedacht hebben dat ik het aankon, wat ook zo was. Ik koester betere herinneringen aan het eerste leerjaar dan aan de kleuterklas. Lezen en rekenen boeide me veel meer dan een zandbak met figuurtjes om in te ploeteren. (lacht) Mijn zus en ik zijn zo heel nauw samen opgegroeid.”

Viel je jongste zus uit de boot als achterkomertje?

“Goh, ze heeft onlangs nog gezegd dat haar jeugd niet die van ons was. Zij is vrijwel in een ‘ander’ gezin opgegroeid. Ik schrok daar wat van. Voor mij was haar komst destijds een mirakel. Op een ochtend riep vader ons naar beneden. Plots lag er een heel klein kind in een wieg. Dat was ons niet op voorhand verteld en mijn moeder had dat goed kunnen verbergen. (lacht) Ik vond dat echt fantastisch. Dat was pure mystiek.”

Wanneer wist je dat je dokter wilde worden?

“Dat was niet evident. Ik studeerde Latijn-Grieks, net als iedereen in mijn familie. Mijn resultaten waren goed maar ik wist in mijn laatste jaar niet precies wat ik wilde worden. Hoe dan ook wou ik iets met mensen doen. Psycholoog leek me wel iets maar degene die ik in het PMS had opgezocht, zat tussen een stapels papieren en bleek nooit een kind te zien. Advocaat was ook een mogelijkheid, maar dan moet je verdorie vijf jaar wetboeken vanbuiten leren, met teksten die door mensen zijn gemaakt. Dat is eigenlijk iets fictief. Ik dacht: als er een soort Franse Revolutie uitbreekt, gooit men al die wetboeken weg en maken ze andere. (schaterlacht) Ik was wel geïntrigeerd door wat een mens tot een mens maakt en dus ging ik voor geneeskunde, met het plan om psychiater te worden. Mijn ouders stonden erachter. Ze wilden ook al lang niet dat ik de wijnhandel zou verderzetten.”

Wou je enkel eens proeven dan?

(lacht) Ja, dat wel. Van kinds af al. Ik ken er tot op vandaag niets van, maar ik drink nog altijd graag een goed glas wijn.”

Als mensen vragen hoe het met mij gaat, zeg ik: ik verberg mijn gebreken

ZOMER

De gedreven Jacques vat zijn studies aan in Leuven en blijkt een flinke student. “Ik was een beetje een nerd. Ik verdeed niet veel geld en zat vaak op mijn pedakamer. Ik specialiseerde me in neuropsychiatrie. Zo werd je in die tijd zowel neuroloog als psychiater.”

En neurologie haalde uiteindelijk zelfs de bovenhand.

“Dat lag me meer, ja. Als kind maakte ik graag puzzels. Stukjes samen leggen en zo een beeld zien verschijnen, kun je vergelijken met het klinisch onderzoek bij neurologie. Met een anamnese, een hartje en een lichtje de reflexen testen, maakt stilaan een beeld duidelijk en is de eerste stap richting een diagnose. Dat heb ik altijd graag gedaan. In die tijd was neurologisch onderzoek ook nog veel belangrijker. Je had niet veel middelen. Pas later konden we de hersenen scannen met een CT- en MR-scan. Op de foto’s in mijn beginperiode zag je wervels en bloedvaten maar niet de hersenen en het ruggenmerg, terwijl het net daar om ging. (lacht)

Deed je je specialisatie in Leuven?

“Ja, aanvankelijk wel. Maar ik voelde me onvoldoende voorbereid om na die twee jaar al te starten als neuroloog. In Rotterdam heb ik nog anderhalf jaar neurologie en een jaar psychiatrie bijgedaan. Ik kreeg nadien het aanbod om in de universitaire staf van het ziekenhuis te blijven. Dat was een hele eer en voelde als de bevestiging van mijn kunnen. Maar er was een probleem: ik moest mijn legerdienst nog doen. (lacht) Mijn vrouw en ik (Jacques huwde met Hilde in 1970, red.) kwamen terug naar België met de bedoeling later terug te keren naar Rotterdam. Maar ondertussen hadden we ook twee kleine kinderen, Patrick en Kristien. Er moest geld op tafel komen. Ik ging polsen op de dienst neuropsychiatrie van AZ Sint-Lucas. Daar had ik tijdens mijn studies ook al een maand stage gelopen.”

Waarom zijn jullie niet meer teruggekeerd naar Rotterdam?

“Ik zag op de verschillende diensten wat neurologie liggen en dacht: waarom geef ik het hier geen kans? Ik wou een volwaardige dienst Neurologie uitbouwen. Mijn vrouw en ik hadden graag in Rotterdam gewoond, maar als je dan terugkeert naar hier, voelt dat als thuiskomen. Dus hebben we ons gesetteld in Sint-Kruis. Het begin was niet evident. In het ziekenhuis vond men dat er onvoldoende neurologie was om van te leven. Maar ik zag dat anders. Oorspronkelijk lagen mijn patiënten verspreid over het ziekenhuis. Dat was niet werkbaar. Na enkele jaren werd een aparte dienst in het leven geroepen. Ik kreeg een eigen afdeling en ik startte een vergadering waarin ik mijn verpleging de geheimen van een neurologische patiënt kon bijbrengen. Al snel sloten andere specialisten aan. Ik kreeg een gouden verpleegkundige ploeg en hoofdverpleger. Dat betekende veel voor de groei van de dienst.”

Wat was het moeilijkste in het begin?

“Ik herinner me nog goed de eerste keer dat ik een patiënt slecht nieuws moest meedelen, tijdens mijn specialisatie in Leuven. Een vrouw met een hersentumor zat tegenover mij. Ik vertelde haar voorzichtig maar zelfzeker de boodschap. Ze antwoordde: ‘je moet daar niet mee inzitten, mijnheer, gij kunt daar ook niets aan doen’. Dat had een wonderlijk effect op mij. Ik wist nadien dat de patiënt me altijd de weg zou wijzen.”

Heb je zelf ook voor je kinderen gezorgd als ambitieuze dokter?

“Zorgen niet. Dat deed mijn vrouw. Maar ik had het voorrecht om iedere middag naar huis te kunnen om te eten. Dan zag ik mijn kinderen wel. ‘s Avonds lagen ze altijd al in bed, zeker toen ze nog klein waren. Mijn vrije tijd in het weekend ging wel altijd naar het gezin.”

Is het raar om voor zoveel mensen te zorgen maar dan niet in je eigen huis?

“Goh, neen. Ik heb een goede band met mijn kinderen. Mijn zoon doet wel meer met zijn eigen kinderen dan ik heb gedaan. Ik heb vooral geluk gehad met mijn vrouw, die van begin tot einde voor alles heeft ingestaan. Ik zie aan de huidige generatie hoe moeilijk zij het hebben om alles te combineren. Maar vergis je niet. Ik ben twaalf jaar lang aan een stuk dag en nacht van wacht geweest omdat ik alleen als arts op de dienst stond. Er bestonden bovendien nog geen gsm’s, dus moest ik altijd dicht bij een telefoon blijven.”

HERFST

Zeven jaar geleden gaat dokter Goethals met pensioen. “Ik heb daar flink tegen opgezien. Ik was blij dat mijn opvolgster langer moest studeren. Zo heb ik nog twee jaar bij kunnen doen.”

Waarom had je het er zo moeilijk mee?

“Ik vond het gewoon absurd dat mijn carrière al voorbij was. Ik wou gewoon niet stoppen omdat ik het zo graag deed. Ik was niet droevig om met pensioen te gaan, hoor. Het zwarte gat is er niet gekomen.”

Wat kwam er in de plaats?

“Ik ben lessen beginnen volgen. Italiaans, Frans, fotografie, computerlessen. Ik doe ook de tuin en wat huishoudelijk werk en volg lezingen van UDL (Universiteit Derde Leeftijd, red.). Een keer per week trek ik als vrijwilliger naar De Ark in Moerkerke om met mensen met een mentale beperking een wandelingetje te maken. Dat is een hele ervaring in een warme omgeving.”

Hoeveel kleinkinderen hebben jullie?

“Zes. Vier bij mijn zoon en twee bij mijn dochter. De oudste is 21 en de jongste 15. Ieder jaar was er een mededeling in die beginperiode. (lacht) Opa zijn is heel leuk. Mijn oudste kleindochter zit nu trouwens in haar vierde jaar geneeskunde. Maar de hulp van haar opa heeft ze daarbij niet nodig. (grijnst)

Jacques Goethals.
Jacques Goethals.© Davy Coghe

WINTER

Als neuroloog Goethals zijn de thema’s ziekte en dood een evidentie. Maar hoe denkt de man Jacques over het levenseinde?

Geloof je in een hiernamaals?

“Nee, ik kan me daar niets bij voorstellen. Al zeker niets boeiends. Ik ben praktiserend christen. Ik geloof in de heiligheid van het leven en dat de mens meer is dan de som van wat hij gedaan en niet gedaan heeft. Waar hij al dan niet van genoten of aan geleden heeft. Op zondag gaan Hilde en ik naar De Lier, een liturgische gemeenschap. De liturgie is vrijgevochten en de inhoud christelijk geëngageerd. Daar voelen we ons goed bij.”

Je zus overleed afgelopen zomer. Heeft dat je doen nadenken?

“Toen ze plots ernstig ziek werd, was dat een shock. We waren samen opgegroeid en op een bepaald moment sta je zelf nog in de volle bloei van je leven, maar wordt je zus van hulp afhankelijk. Haar ziekte ging gepaard met een handicap. Dat was zwaar. Haar verliezen was het ergste dat me tot dusver is overkomen.”

Ben jij gezond?

“Als mensen vragen hoe het met me gaat, zeg ik: ik verberg mijn gebreken.”

Denk je soms aan hoe het op een dag met jou mag eindigen?

“Een vriendelijk hartstilstandje zou zo slecht nog niet zijn. Op mijn 90ste moeten ze geen pacemaker meer inplanten. (lacht) Ik ben ook blij dat iets als euthanasie bestaat, bijvoorbeeld. Ach, je kan het allemaal niet voorspellen. Je moet de zaken op je laten afkomen. Ik vind het moeilijk om daar nu uitspraken over te doen. En ik heb het genoeg gezien: wie ziek is, probeert altijd een uitweg te vinden terwijl hij, in fitte en gezonde toestand, gedacht had dat hij dat nooit wilde meemaken.”


Waar droom je nog van?

“Op mijn leeftijd is je eigen toekomst die van je kleinkinderen. Hen zien floreren en dingen zien doen die je zelf nooit hebt gedaan, dat is het beste. Voor de rest wil ik nog zolang mogelijk in mijn tuin kunnen werken. (wijst naar zijn prachtig onderhouden tuin) Dat zou op een dag de beperkende factor kunnen zijn om hier te blijven wonen. Het huis is erop voorzien, maar als ik de tuin moet laten doen, wordt dat lastig. Dan zouden we comfortabeler zijn in een appartement. Voor de rest wil ik nog heel vaak op uitstap gaan met mijn vrouw. Het Concertgebouw is het beste wat ooit is gebeurd in Brugge. We genieten vooral van hedendaagse dans.”

Waar ben je het meest trots op?

“Op de samenwerking met de verpleegkundigen en collega’s neurologen. We hebben destijds een gouden equipe kunnen vormen met een duidelijke visie. Zo hebben we de dienst Neurologie kunnen uitbouwen tot wat het vandaag is. Een wachtdienst van twaalf jaar met één dokter is niet meer nodig en zou ondertussen ook niet meer mogelijk zijn omwille van de toegenomen drukte en het veel urgenter karakter dan vroeger. Vroeger konden we vaak nog niet veel doen. Nee, zonder die gouden generatie was het nooit gelukt om dat klaar te krijgen.”

Waar heb je spijt van?

“Van niet veel. Af en toe vraag ik me wel af of we destijds niet beter naar Rotterdam waren teruggekeerd. Dan was ik in een grote equipe van twaalf man terechtgekomen. Ik heb het mezelf wel wat moeilijk gemaakt door in Sint-Lucas als enige een dienst en specialisme uit de grond te willen stampen. Het zal wel de juiste keuze geweest zijn, dus spijt is dat niet echt. En met de inzet van mijn collega’s is het toch een mooie dienst geworden.”

Wat zou je anders gedaan hebben?

“Ik heb het altijd vanzelfsprekend gevonden dat mijn vrouw thuis bleef om voor de kinderen te zorgen en het huishouden te doen. Ze deed ook aan vrijwilligerswerk. Dat zag ik liever dan dat ze ging werken. Maar naarmate de kinderen naar de unief trokken en nu ook de kleinkinderen bijna allemaal verder studeren, besef ik dat ze zich heeft moeten beperken. Ook al vind ik de stiel van huismoeder een van de mooiste die er is. Hilde vindt dat ook enigszins jammer. Ze heeft er geen spijt van maar als ze haar kleindochters naar de unief ziet trekken, weet ze dat ze dat ook had aangekund.”