10.000 stappen in Pittem: Boerengemeente waar geluk en verdriet niet veraf liggen

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

“Ik ben blij dat men nog af en toe eens met kinderen naar een landbouwbedrijf gaat. Want de melk komt nu uit dozen. De melk komt niet meer van een koe maar van de Okay of de Aldi.” Aan het woord is Eugeen Van Tyghem, een oude boer die ik tegenkom in boerengemeente Pittem. Maar ik begin mijn wandeling in Egem, de deelgemeente die al sinds jaar en dag bekend is omwille van zijn tv-mast.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Wat moeten we zien in Egem? Het is een vraag die ik stel aan Patrick Neyrinck, de beenhouwer die al 32 jaar zijn winkel heeft bij de kerk. “Ja, de tv-torre zeker”, zegt-ie. “Ik ken beter dat hoerenkot dat erbij ligt”, reageer ik. De verwondering waarmee hij me aankijkt neemt nog toe als ik zeg: “Ja, ik ben daar nog geweest, het was leuk daar…” Even houdt hij zijn adem in, niet wetende hoe te reageren. Tot ik zeg: “Ja, ze waren daar die film met Wim Willaert aan het draaien, Le Ciel Flamand. ” Hij lacht en kan weer ademhalen… En praten.

Ik ben blij dat ik een mens zie met wie ik een woord kan wisselen. Want het lijkt alsof heel Egem op de akkers zit. Geen hond te zien. “Wat wil je? Het is natuurlijk maar een schort groot”, zegt Joris Scherrens, verzekeraar uit Wingene tegen wie ik opmerk dat er nog weinig bouwsels uit het verleden overgebleven zijn. De kerk, ja, de school en het eclectische huis uit 1912 dat bij de al lang verdwenen Plaatsmolen stond.

Droge worsten en melk

“We zijn een klein gemeentje”, zegt Patrick Neyrinck. Hij tracht al zijn klanten bij hun naam aan te spreken. “Er zijn een goeie 1.500 inwoners. We hebben gelukkig ook nog een goeie bakkerij en de Multibazar, een grote boetiekwinkel.” Daar kan je alles krijgen wat je niet opeet. Maar met zo’n inwonersaantallen kan je natuurlijk geen winkels laten draaien. Dat weet Patrick beter dan wie ook. “Je moet specialiteiten hebben waarvoor mensen van elders naar je zaak komen. Ik verkoop duizenden droge worsten per week. Nu de cafés niet open zijn, is dat iets minder, maar toch. En mijn hoofdvlees maak ik nog altijd zelf. Mensen komen ook voor mijn beenhesp. Ik doe ook heel veel feesten als traiteur. Ik werk hier met acht mensen. Ja, met de corona voelen we dat natuurlijk wel. Anderzijds is de omzet van de winkel met 20 procent gestegen, doordat mensen thuis koken natuurlijk.”

Patrick is zelf een boerenzoon. Het vlees van de runderen komt “van mooie, dikke, witblauwe koeien die we zelf afmesten op ons landbouwbedrijf”, zegt-ie. Eugeen Van Tyghem, die even later uit de Kasteeldreef op een racefiets komt aangerold en de Egemsebinnenweg inslaat op weg naar zijn hoeve iets verderop, had vroeger ook mestvee. En melkkoeien. Nu heeft zijn zoon, die zelf op een hoeve in Ardooie woont, op het erf van Eugeen een grote serrestal gezet. “Een hypermoderne melkstal. Ja, je moet meegaan met je tijd hé, of je boert achteruit”, zegt hij.

“Hij melkt niet meer zoals wij vroeger de beesten molken. Melkkoeien die 10 liter per dag geven, dat gaat niet meer. De koeien moeten nu 20 of 30 liter melk geven. Alles moet nu in het groot, alleen de verdiensten zijn in het klein. Vijftig jaar geleden hield ik meer over per liter dan nu het geval is. En de kosten zijn intussen gigantisch toegenomen. Eigenlijk zou de prijs van melk enorm moeten stijgen. Aardappelen moet je nu voor niets weggeven. Maar intussen betaal je geen cent minder voor een zak frieten. Vroeger werd alles ook in de buurt bewerkt. Nu speelt afstand geen rol meer. En neem je het op tegen het buitenland waar de landbouwbedrijven alsmaar groter worden. Dat mag allemaal van mij, maar ik zou ook willen dat er een eerlijke prijs betaald wordt voor de producten die hier vertrekken.”

“Alles moet nu in het groot, alleen de verdiensten zijn in het klein”

Eugeen Van Tyghem

over de boerenstiel

Niet dat het één lange klaagzang is. Eugeen is een opgewekt man. Vijfenzeventig en nog in bloedvorm. “Ik heb me altijd geamuseerd. Het heeft me geen minuut gespeten dat ik geboerd heb. Maar het was vroeger wel leuker.” Egem is ook veranderd. “De gemeente gaat mee met de tijd. We hebben daar nog altijd een mooie kerk staan”, wijst hij naar de Sint-Germanuskerk die je over de landerijen ziet liggen. “En intussen hebben we zelfs in Egem – wie had dat ooit gedacht? – ook al vreemdelingen. Pas op, dat zijn geen slechte mensen. Iemand zoals jij en ik, een blanke, kan slechter zijn dan een vreemde.”

De woorden stromen eruit. “Wandelaars, dat zien we hier nu ook veel. Mensen willen die landelijkheid, die openheid zien. Ik kan daar ook nog altijd van genieten. En de mensen zeggen hier nog een goeiedag tegen elkaar. In de stad kennen ze hun eigen buren niet. Ik ben één keer op reis geweest, naar Spanje. Dat zegt me niets. Mijn vrouw en ik, wij amuseren ons thuis. En ik rij veel met mijn koersvelootje ”, lacht Eugeen nog terwijl hij de oprit van zijn erf oprijdt en verdwijnt.

Sociale mensen

Het is genieten van de rust te lande. Al zie je ook daar van die megastallen opduiken. Eugeen had me nog naar het bedrijf in de verte gewezen. “Daar, dat is een nieuwe varkensstal. Gebouwd door een veevoederbedrijf. Als je de prijs hoort, val je omver.” Ik val niet omver, ik wandel gewoon verder en kom via de Tuinwijk in de Koolkampstraat waar al wie de knieën wil sparen, op de Finse piste rond het spaarbekken loopt. Verder in de straat ligt de gemeentelijke begraafplaats met statige lindebomen en enkele monumentale arduinen graven langs de hoofdassen. Bij de ingang tref ik een inlichtingsplaatje aan met het verhaal van Valère Meerschaert, een man die met zijn ouders naar Amerika uitweek in 1906. Hij kwam in 1915 naar België terug om zijn vaderland te verdedigen. Dat deed hij drie jaar. Begin 1918 gaf hij nog een voordracht in Chicago, maar enkele maanden later stierf hij aan het front in België, kort voor de bevrijding. Een verhaal dat meer dan 100 jaar later nog steeds pakkend is.

Als je het centrum van Pittem binnenstapt, vallen de goed bewaarde, oude burgerwoningen op. Het is de art-nouveau-inslag in het huis bij Drukkerij Veys uit 1903 waarop ik niet uitgekeken geraak, wanneer Katrien Thienpondt plots met me staat mee te kijken. Een vrouw met azuurblauwe ogen. “Die heb ik van mijn vader meegekregen.” Ze werkt al jaren in het huishouden van apotheek Vermeulen en is moeder van twee dochters. “De ene woont hier in Pittem, maar doordat ze in de thuisverpleging zit en uiterst voorzichtig is, mag ik zeggen dat ik vaker mijn dochter zie die in Merendree, bij Gent, woont.”

Katrien is net als haar man, die enkele jaren ouder is en met pensioen, lid van de Zaterdagrijders. “Soms fietsen we helemaal naar zee en terug, 120, 130 kilometer. Ja, in koerstenue en zonder elektriciteit”, lacht ze. “En in betere tijden drinken we dan nog een glas in de Gilde of in De Castard.”

Het is dat sociale leven dat Myriam Vercruysse zo waardeert in Pittem. Ze is van Wervik. “Hoor je dat niet aan mijn ‘r’? Ik was oorspronkelijk Franstalig.” Door de liefde kwam ze in Pittem terecht. Toen haar huwelijk spaak liep, verdween ze er even, maar uiteindelijk bracht ze haar nieuwe partner ook naar Pittem. “Intussen wonen we hier alweer twaalf jaar. Het is de mentaliteit hier, mensen zijn hier heel sociaal”, zegt ze. Ze staat aan haar voordeur in de Muylestraat toe te kijken hoe Gust, haar dwergteckel, staat te kwispelen omdat een bevriende viervoeter er aankomt. “Zodra hij binnenkomt, vertrek ik naar De Kapstok, een vzw waar we met vrijwilligers tweedehandskledij aan spotprijzen verkopen. Iedereen mag bij ons kledij binnenbrengen en ook komen kopen. De opbrengst gaat naar de voedselbank. Loop gerust eens langs, we zitten in het oude huis van de kloosterzusters bij het kerkhof, in de Wybostraat.”

Pikdonkere wolken voor een zonnekind

In plaats van te stappen, koop ik wat verder enkele boterkoeken en stil mijn honger op de trappen bij het standbeeld van Ferdinand Verbiest – in de jaren 1600 al missionaris in China, dat herinner je je nog wel van de geschiedenislessen – terwijl ik me aan nog meer authenticiteit in het dorp vergaap. Ook in de Kauwstraat blijf ik omhoog kijken en zo loop ik bijna tegen een vrouw aan die breed lachend door het leven stapt. Vijf minuten later bestempel ik haar als een zonnekind. Zo goedlachs, zo vriendelijk, zo optimistisch is Kelly Quintyn. Even op het internet checken of de spelling wel klopt. En pats, daar volgt een slag in mijn gezicht. Google doet niet veel moeite om te verzwijgen dat zij de zus is van Leander (de jongeman stierf bij een steekpartij in het centrum van Tielt, red.) . Een paar dagen na mijn ontmoeting met Kelly is haar broer voorpaginanieuws. Verdomme, hoe genadeloos kan het leven zijn. Dat gesprek met Kelly ging net helemaal de andere kant uit. Het ging over de schoonheid van het leven. Lees het zelf.

Ik moet niet aandringen voor een gesprek. Natuurlijk wil ze praten. “Weet je”, zegt ze, “ik wil hier nooit weg. Er hangt hier echt een gemoedelijke, geborgen sfeer. Als je langs de straat loopt, is er altijd wel iemand met wie je een praatje kan slaan. Mensen zijn hier lief en zorgzaam. Komt doordat ze elkaar hier nog kennen.” Ze vertelt ook dat ze toneel speelt. En ik krijg meteen zin om haar aan het werk te zien, expressief als ze is. Ze geeft les in het zesde leerjaar. “In Pit, een school met pit, met leerlingen, leraars en een directeur met pit”, kraait ze alsof ze als wandelend reclamepaneel is ingehuurd.

Hoe ze over haar job spreekt, maakt me jaloers op de leerlingen die zo’n juf hebben. Ik stel haar de vraag of ze echt zo’n zonnekind is. En ze zegt: “Ja, ik lach graag. Ik lach liever dan ik huil. Je maakt soms dingen mee, maar je schudt die dan van je af en je gaat weer verder. Het helpt als je een goed gezin hebt en een man die je steunt. Een goeie dochter ook. Ik heb al veel steun aan hen gehad. En goeie vrienden”, zegt ze.

Ik denk er nu aan terug. Ik hoop dat Pittem er ook nu zal zijn voor Kelly en haar geliefden. En dat haar zonnigheid ooit weer door die pikdonkere wolken kan prikken. Hoe wondermooi het leven ook kan zijn, zo bikkelhard is het bijwijlen ook. Heel veel sterkte Kelly.