“Antiek is geen garantie voor menselijke warmte”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Wat een idee om authentieke charme te zoeken in een stad die er prat op gaat in leven te houden wat al lang niet meer van deze tijd is. Al snel merk je dat nieuw leven er moeilijker te vinden is. Wanneer je in het centrum van Brugge rondloopt, en je zoekt mensen die niets te verkopen hebben of niet achter een gids aanlopen, kan je lang zoeken. Antiek is wat anders dan authentiek. Mooie cafés genoeg, maar je wil niet aangestaard door ogen waarin je de dollartekens ziet blinken wanneer je een pintje bestelt. Het valt trouwens op wanneer je door het centrum loopt dat er almaar meer zoetigheid wordt geserveerd. Toeristen zijn blijkbaar als vliegen, ze blijven plakken in de stroop.

Ik hou het er tien minuten uit en zeg dan dag. Hij murmelt iets. Wellicht een laatste rochel

Ik weiger me te laten vangen. Ik heb al veel meer stappen gezet dan mijn stappenteller van me gewoon is, wanneer ik aan het eind van de Ezelstraat een paar cafeetjes vind die uit het parcours van de marketingmassa ligt. Eentje ervan stamt nog uit lang vervlogen tijd. De waard is zo versleten dat hij wellicht dood is. Alleen weet hij het zelf nog niet. Ik hou het er tien minuten uit en zeg dan dag. Hij murmelt iets. Wellicht een laatste rochel. Ik kijk om me heen en op de hoek van de Ezelstraat en de Guldenvlieslaan, zie ik Café Tao. Dan denk je aan iets Oosters. De term slaat volgens Google voor alles wat niet te vatten is. ‘Sfeer- en praatcafé’ staat er op de ramen.

Het is namiddag, het café is leeg, ziet er clean en wat loungy uit, en al lijkt het lang niet wat ik zoek, ik steek de deur open. Ik kan niet blijven wandelen. Ik snuffel en ik zeg: ‘Ik kom de sfeer opsnuiven’. De mevrouw achter de toog moet lachen om mijn flauwiteit. Een opluchting. Ze leeft. En haar man nog meer. Wat een jovaliteit. Hij is bijna 60 en zij 64. Zij heeft zes dochters, hij één zoon. Zelf is hij de jongste uit een gezin van acht. “Mijn ouders hebben altijd café gehouden. In Eernegem. Café de Rumba. Allez, het was mama achter de toog. Papa ging werken in de koolmijn. In de Borinage. Luxe hadden we niet. Maar we hadden niets te kort. We moesten wel veel werken. In de grote vakantie bonen plukken met de zussen en de broers. En in de winter de maïs van de kolven doen. Ja, het was een warm café. Nu vind je dat niet meer. Met een Leuvense kachel, waar iedereen zijn voeten op kon warmen.”

Luc heeft geen kachel nodig om warmte uit te stralen. Al heeft hij zelf vaak kou gehad

Luc heeft geen kachel nodig om warmte uit te stralen. Al heeft hij zelf vaak kou gehad. 39 jaar lang werkte hij in de Brugse Vleescentrale. Slecht voor zijn reuma. En ook de uren waren slopend. Nadat hij gescheiden was, ging hij alleen wonen in Oostende. Waar een vriendelijk dametje de traphal schoonmaakte. Hij geraakte met haar aan de praat. Ze was ook gescheiden. En alleen. Zij is Christiane. Hij Luc, Luc Vanpraet. “Zoals de Vanpraet-brug,” lacht hij. “Waar iedereen altijd stilstaat.” Hij kon geen toepasselijker naam hebben: iedereen valt stil als hij babbelt.

“Nadat we een paar keer met elkaar gesproken hadden, stelde ik haar voor om eens iets te gaan drinken. Ze twijfelde, omdat ze vier jaar ouder was. Maar wat is vier jaar? Ik zei: laat je gsm-nummer achter in mijn brievenbus en ik bel je. Maar dat briefje liet op zich wachten. Tot anderhalve week later op een zaterdag. Ik belde haar en ze zei: kom hier iets drinken. Ik ben er nooit meer weggegaan. Het lot. We waren voor elkaar bestemd.”

Luc Vanpraet. Hij kon geen toepasselijker naam hebben: iedereen valt stil als hij babbelt

Intussen hebben ze samen een huis gekocht in Oudenburg. Zij gaat nog schoonmaken, maar ze hebben nu samen een café. “Mijn dochters dachten dat ik last had van een midlife-crisis,” lacht Christiane. “Maar we doen het graag. Soms is het lastig, omdat ik nog acht maanden moet werken voor mijn pensioen, maar dan zal ik hier ook fulltime staan.”

De Tao opende op 1 april vorig jaar. Het publiek heeft hen alvast gevonden. Warmte trekt aan. En Luc is in de 1 april-fase blijven steken. Met het vallen van de duisternis wordt de sfeer in de Tao almaar gekker. De ene keer staat hij met een gele pruik te dansen, dan heeft hij weer een roze hoedje op. Carine zit met de chihuahua Harley op haar schoot, terwijl haar dove vriend plaatjes oplegt. Een geluk dat hij ze niet hoort. Liedjes van Johnny Montero en Django Wagner. Ze zingen het levenslied, dat wordt meegebruld door het hele café. Met simpele rijmpjes over levens van mensen die niet door het leven gespaard worden. Mensen slaan de armen over elkaars schouders en zingen dat het leven mooi is. En dat het maar even duurt.

Mensen slaan de armen over elkaars schouders en zingen dat het leven mooi is. En dat het maar even duurt

René brult harder dan de anderen. En biedt me een snelle inkijk in zijn leven. Op zijn veertiende vroeg zijn vader hem waar hij naartoe ging met die boekentas? “Een uur later stond ik metsers te dienen op een bouwwerf. Maar kijk, tegenwoordig heb ik een bloeiende verhuisfirma en nog een tweede bedrijf dat wijnkelders installeert. En tussendoor treed ik op met mijn draaiorgel.” Hij neemt zijn Rebekka vast en lacht: “Wie zijn vrouw heeft meegenomen, is nog nooit te laat thuisgekomen.” Ze zitten er wellicht nog, bedenk ik me een dag later wanneer ik last heb van een oorwurm. De meezingers zullen me nog wel een tijdje plagen. Maar de warmte doet nog deugd.