André Vercruysse (98) over zijn wonderbaarlijke leven als de helft van een Siamese tweeling

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Maak kennis met André Vercruysse, die in 1921 geboren werd aan zijn broer en met een IQ van 142 naar de universiteit trok.

Kortrijkzanen stoppen in de straten, levert wel vaker mooie verhalen op. Het verhaal van André Vercruysse is echter zo apart dat ik hem even ging opzoeken in zijn assistentieflat in de Grote Broel op de Dam in Kortrijk. André werd geboren op 31 augustus 1921 in Luingne. Als de helft van een Siamese tweeling. Zijn broertje stierf. En even hing ook het leven van André aan een zijden draadje. Maar na een moeizame start, haalde hij dubbel zoveel uit zijn leven. Alsof hij het verschuldigd was aan zijn broertje dat het niet haalde, leerde en leefde André voor twee. En hij lijkt goed op weg om een dubbele leeftijd te behalen van een doorsnee sterveling.

“Ik ben geboren op 31 augustus 1921”, zegt hij. “Tenminste, zo dacht mijn vader. Volgens mijn moeder was ik geboren na middernacht en was ik van 1 september. Mij maakt het niet uit. Het komt op dat half uur niet”, lacht hij. Hij veert op, loopt naar zijn dressoir en haalt er het bewijs tevoorschijn: het versleten trouwboekje van Aloïs en Elisa waarin genoteerd staat hoe de oudste zoon van Aloïs en Elisa op 1 september de namen André, Hippolyte en Leo meekreeg.

Een dubbele arm

Nog opmerkelijker, maar niet in het trouwboekje vermeld is het feit dat André de nog levende helft van een Siamese tweeling is. “Mijn broer heeft maar een paar uren geleefd”, zegt hij. “Hij was aan mij verbonden. Zijn hoofdje zat hier”, en hij wijst naar zijn rechter oksel. “Ik voel het nog een beetje. En zijn beentjes zaten om me heen. Zijn lichaamsdelen bleven gezond door mijn bloedcirculatie. Ik was geboren in Luingne, waar mijn ouders een boerderij hadden en het was de bedoeling dat ik door mijn grootouders in Vichte zou opgekweekt worden. Toen ik een maand of drie was, hebben de twee zussen van mijn vader me naar Oudenaarde gebracht waar een professor uit Leuven een deel van mijn broer van me weghaalde. ‘s Avonds mochten mijn tantes me weer meenemen naar huis. Helemaal omzwachteld. Met een briefje mee voor de huisdokter waarin stond: ‘Binnen drie maanden mag hij terugkeren om de rest eraf te halen’.”

Eigenlijk ging de professor ervan uit dat André tegen die tijd allang dood zou zijn. “Die chirurg was verwonderd toen de dokter hem drie maanden later belde. ‘Hoezo? Leeft dat kind nog?’, zei hij. Na een onderzoek heeft hij toen beslist om me verder te opereren.”

André trekt zijn bordeaux cardigan uit, rolt de rechtermouw van zijn hemd op en ontbloot een arm die opvallend dik is. “Kijk hoe gespierd die arm nog is. En de aders zijn dubbel zo breed.” Zijn aders liggen in dikke knobbels over zijn armen. “Lange tijd kon ik alles optillen met die arm. Eigenlijk zijn het twee armen. Over mijn hele borst werd ik opengesneden en ook tot halverwege mijn rug.

Een IQ van 142

Ze hebben me genaaid met de zaterdagsteek”, lacht hij. “In die tijd was er nog geen sprake van plastische chirurgie.” In zijn kinderjaren moet André verschrikkelijk veel pijn hebben geleden.

Pas toen hij acht was, nam hij voor het eerst op de schoolbanken plaats, in het College Saint-Joseph in Moeskroen. Lager onderwijs zowel als humaniora zou hij in het Frans volgen. Al vlug bleek dat hij zo verstandig en gedreven was dat hij verschillende leerjaren mocht overslaan. Op zijn zeventiende was hij klaar voor universitaire studies. Een test had intussen uitgewezen dat hij over een IQ van 142 beschikte. De schooldirecteur kwam op bezoek en zei: ‘Aloïs, de staat wil dat jongens met dergelijke capaciteiten verder studeren’. Aloïs had zijn zoon liever zien boeren, maar verzette zich niet. Vijf jaar lang zou André met de stoomtrein van Moeskroen naar Gent tuffen om er scheikunde te studeren. Dagelijks was hij tweemaal 2 uur en 15 minuten onderweg. “Ik zette me in de laatste wagon en blokte terwijl ik op de trein zat. Toen ik thuiskwam moest ik niet meer studeren.”

Student tijdens oorlog

André begon zijn studies in het 1938 en zat dus ook tijdens de oorlogsjaren in Gent. Hij herinnert het zich nog goed. “Ik heb Adolf Hitler nog persoonlijk zien speechen op de Beestenmarkt. De nazi’s gaven daar een meeting. En wij gingen met enkele studenten kijken hoe ze daar met hun armen stonden te zwaaien. Ja, ik heb de hele oorlog gestudeerd.”

“Op een gegeven moment moest ik me wel aanmelden bij het Arbeitsamt. Daar werd je gekeurd om naar Duitsland te gaan werken. Toen de bevoegde officier vernam dat ik scheikunde studeerde, een zeldzaamheid in die tijd, bezorgde hij me meteen de nodige papieren zodat ik mijn studies kon afmaken. ‘Maar als je afgestudeerd bent, dan ga je naar Bayer, in Leverkusen.’ Gelukkig sloegen de Duitsers net op de vlucht toen ik mijn diploma in mijn bezit had.”

Hij schudt het hoofd en zegt: “Het is niet dat de wreedheid van de oorlog me is ontgaan. We woonden toen in Moen, omdat mijn vrouw van daar was. Ik zeg altijd: ‘Ik wil Vlaming zijn, maar geen flamingant’. Ik heb meegemaakt hoe de flaminganten van de zwarte bende samen met de Gestapo langs de huizen gingen en de jongeren aanwezen die naar Duitsland moesten vertrekken. Ik heb er drie gekend die niet meer teruggekeerd zijn. Zo herinner ik me nog goed dat we na de oorlog bij de kerk van Moen stonden te wachten op twee zonen van een plaatselijke boerderij die met de bus zouden aankomen. Er stapte maar een van de twee jongens af. En we zeiden: ‘Roger, waar is je broer?’ Die broer heette ook André. Roger zei: ‘Ze hebben hem zijn hoofd afgedaan en op de tafel voor mij gezet voor ik mocht vertrekken.’ Al zulke dingen. …”

Over de hele wereld

Zulke dingen die wellicht nu nog meespelen wanneer André zegt dat hij ‘een mooi, maar hard leven’ heeft gehad. Niet dat hij ooit naar werk moest zoeken. “Ik was nog niet afgestudeerd toen ze me al kwamen vragen”, herinnert hij zich. En ze zouden hem blijven vragen. Terwijl hij van de ene topfunctie naar de andere fladderde, verfijnde hij zich via avondstudie nog in de textielscheikunde, en ontwikkelde als ingenieur stoffen en vezels voor zowat alle grote textielfabrikanten uit die tijd. Soms was hij in Kortrijk aan de slag, dan weer in Moeskroen, Tourcoing of Gent, maar evengoed kon je hem aantreffen in Manchester of het Zuid-Amerikaanse Caracas, waar hij nieuwe fabrieken uit de grond stampte.

Stijn Vercruysse

“Maar mijn vrouw begon almaar meer te klagen dat ik nooit thuis was. Toen hebben we een boerderij in Kluisbergen gekocht, waar ik telefonisch niet te bereiken was en werden de weekends heilig”, herinnert André zich. Zo kon hij meer tijd maken voor zijn vijf kinderen. Twee meisjes en drie jongens die allemaal universiteit zouden volgen. Er zouden 12 kleinkinderen volgen en intussen zijn er ook al 20 achterkleinkinderen. “Onlangs werd ik uitgenodigd door het derde leerjaar van de Wingerd in Bavikhove, om er te gaan spreken over vroeger”, vertelt André. “Mijn eigen verhaal, maar ook het verhaal van de oorlog.” Hij werd geflankeerd door Stijn Vercruysse, ‘mijn kleinzoon die als journalist natuurlijk over de hele wereld zit’. “Zijn dochter zat in de klas. De dag nadien schreven de leerlingen een grote dankbrief met foto’s en tal van trefwoorden die hen na zijn betoog waren bijgebleven.” De brief prijkt in geplastificeerde vorm op zijn kast: ‘Dikke merci André’.

André Vercruysse.
André Vercruysse.

De man blijft mensen inspireren. En hij wil dat blijven doen. Of hij 100 wordt, durft hij nog niet te zeggen. Maar hij hoopt het wel. “Mijn vader is 92 geworden, mijn moeder 94. Haar zus werd 97, haar broers 97, 98, 99, en één is gestorven twee maanden voor hij 100 werd. We noemden hem Nonkel Haring. Het was een vismarchand”, schatert André. En dan is hij weer even stil. “Ik weet het niet. Een dag met een keer. We zien wel.”