75 jaar geleden pleegden Duitse nazi’s dé Brugse kunstroof van de eeuw

George Clooney en Matt Damon in de Hollywoodfilm 'The Monuments Men', die het verhaal van de Brugse kunstroof vertelt. (gf)
Stefan Vankerkhoven

Duitse nazi’s gingen 75 jaar geleden aan de haal met de Madonna met kind van Michelangelo uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge. Een jaar later, op 12 november 1945, keerde het beeld terug naar zijn vertrouwde stek. George Clooney vond het verhaal zo straf, dat hij het in 2014 verfilmde. Maar de spanning uit de prent The Monuments Men, met naast Clooney ook Matt Damon, verbleekt bij de ware feiten. Stadsgids Bob Warnier ontdekte de kwalijke rol van de toenmalige bisschop Lamiroy, die dé Brugse kunstroof van de vorige eeuw had kunnen verijdelen na een tip van… een Duitse legerofficier.

De Hollywoodfilm The Monuments Men vertelt het verhaal van een groep Amerikaanse soldaten die op het einde van de Tweede Wereldoorlog op zoek gingen naar door nazi’s gestolen kunstschatten, zoals het schilderij Het Lam Gods van de Gebroeders Van Eyck uit de Gentse Sint-Baafskathedraal en de van Michelangelo uit de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk.

Dat de film soms een loopje neemt met de waarheid, leest u in het kaderstuk hiernaast. Maar wat heeft er zich wél afgespeeld tussen 5 september 1944 en 12 november 1945? De Brugse stadsgids Bob Warnier, jarenlang de Brugse protocolchef, kwam dankzij artikelen uit Le Journal de Bruges, documenten uit het stadsarchief en verslagen van de gemeenteraad tot een opmerkelijke reconstructie van deze kunstroof.

Bijzondere opdracht

De ontvoering van de Madonna werd volgens het speurwerk van Bob Warnier gepland op 5 september 1944, in de Krieskommandantur in Brugge. “Kampfkommandant Major Ruthe en Ludwig Seiterich, het hoofd van de bezettingsadministratie, kregen het bezoek van luitenant Figlhuber. Die verklaarde naar Brugge te zijn gekomen met een bijzondere opdracht op bevel van het Oberkommando van de Wehrmacht. Er was hem opgedragen om enkele waardevolle kunstwerken weg te halen uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk, waaronder de Madonna van Michelangelo.”

Ruthe en Seiterich weigerden mee te werken. “Ze vonden het weghalen van een wereldberoemd kunstwerk onverenigbaar met hun persoonlijke eer”, weet Bob Warnier. “Maar luitenant Figlhuber legde een telexbericht van het hoogste militaire gezag van het Duitse leger op hun bureau. De twee officieren konden niet anders dan zich bij de situatie neer te leggen.”

Althans, dat dacht luitenant Figlhuber. “Ludwig Seiterich was een kunstliefhebber en een praktiserend christen. En bovenal ook verliefd op Brugge. Hij woonde in een herenhuis in de Ridderstraat, dat door de Duitsers opgeëist was, en nam zijn verplichte gastheer Albert Monbaillu in vertrouwen. Hij vroeg de Bruggeling om zo snel mogelijk bisschop Lamiroy te verwittigen van de geplande diefstal. Misschien kon de Brugse bisschop het kunstwerk nog tijdig in veiligheid brengen? Albert Monbaillu kreeg zelfs een Passierschein: een doorlatingsbewijs om zich ‘s avonds laat nog op straat te mogen bewegen.”

Plicht gedaan

Diezelfde avond belde Albert Monbaillu nog aan in het bisschoppelijk paleis in de Goezeputstraat in Brugge. “Twee dienstboden openden de deur en verklaarden dat de bisschop niet thuis was”, vertelt Bob. “Maar Albert geloofde hen niet en bleef aandringen. Toch wilde monseigneur Lamiroy hem niet ontvangen. Zijn boden verwezen de boodschapper dan ook door naar kanunnik Prosper De Schepper, de secretaris van de bisschop. Die nam de waarschuwing wél ernstig en trok met Monbaillu naar de deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Daar relativeerde de kanunnik de ernst van de dreiging: het beeld was volgens hem veilig. Het woog 800 kilo en stond onder de kerktoren, langs drie kanten omringd door een gemetste muur. Voor Albert Monbaillu volstond dit: hij had zijn plicht gedaan.”

Toch was de Bruggeling er nog niet gerust in. De volgende middag trok hij opnieuw naar het bisschoppelijk paleis. “Daar vernam hij dat de bisschop en de secretaris aan het eten waren en niet wilden gestoord worden. Albert noteerde wel alles nauwgezet in zijn dagboek.”

Bob Warnier.
Bob Warnier.© TVH

Ondertussen bereidde luitenant Figlhuber op woensdag 6 september nauwgezet de kunstroof voor. “Hij bracht een bezoek aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk en berekende dat het absoluut mogelijk was om dat blok marmer van 800 kilo te verplaatsen. Hij liet de vrachtwagens, die de kunstwerken moesten transporteren, overschilderen met kentekens van het Rode Kruis en stippelde de route uit. Tot slot trok hij zich terug op zijn kamer om een brief te schrijven naar de Brugse bisschop Lamiroy.”

Militaire bescherming

De volgende nacht hield een konvooi van drie Duitse vrachtwagens halt bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. “Vier soldaten belden de koster wakker en dwongen hem om het kerkportaal te openen voor 40 verdekt opgestelde Duitse mariniers. Met een rolwagen werd het zware beeld tot bij een vrachtwagen gebracht en opgeladen. Een tiental waardevolle schilderijen uit de Pieter Lanchalskapel werd eveneens gestolen. Enkele uren na de diefstal werd Figlhubers brief afgegeven op het bisdom. Daarin stond dat de kunstwerken in beslag genomen waren om ze onder militaire bescherming te bewaren buiten het oorlogsgebied. Zo werden die werken beschermd tegen het gevaar voor vernietiging in de oorlog.”

Een Duitse officier wilde de kunstroof verijdelen en lichtte het bisdom in

De Brugse Madonna werd samen met 6.750 andere kunstwerken opgeslagen in een oude zoutmijn in Altaussee in Oostenrijk. Bedoeling was de kunst later onder te brengen in een Führermuseum in de stad Linz. “De toegang tot de zoutmijn werd door de SS voorzien van dynamiet”, weet Bob Warnier. “Toen de Amerikaanse soldaten arriveerden, werden de kunstschatten gelukkig niet vernietigd omdat plaatselijke Oostenrijkse arbeiders het ontstekingsmechanisme van de springtuigen gesaboteerd hadden. Pas op 12 november 1945 keerde de Madonna terug naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Ze werd eerst in Brussel en nadien ook in het Provinciaal Hof in Brugge tentoongesteld.”

Doofpot

De Brugse bisschop Lamiroy liet zich verontschuldigen voor de officiële plechtigheid. Albert Monbaillu bleef in september 1944 immers piekeren over de diefstal, aangezien er twee volle dagen verlopen waren tussen zijn waarschuwing aan de bisschop en het wegslepen van de sculptuur.

“Na de bevrijding van Brugge op 12 september 1944 deed hij een officiële aangifte bij de rijkswacht. De krant Journal de Bruges kwam te weten wat er gebeurd was en publiceerde een artikel met als titel: Kon de diefstal van de Madonna verijdeld worden?

Het liberale gemeenteraadslid Victor Sabbe interpelleerde in de gemeenteraad over de lakse houding van de bisschop, maar de katholieke meerderheid schermde Lamiroy af. “Burgemeester Van Hoestenberghe schoof de schuld in de schoenen van de bezetter en antwoordde dat de kunstwerken weggenomen waren om te verhinderen dat Amerikanen ze aan de Joden zouden verkopen. De burgemeester vroeg het bisdom wel om inlichtingen. Kanunnik De Schepper gaf in een persoonlijke brief meer uitleg over de kunstroof, maar die brief werd niet voorgelezen in openbare zitting en is niet te vinden in het stadsarchief. Hij is spoorloos verdwenen. En in de correspondentie van De Schepper, die ik in het bisdom kon inkijken, staat geen woord over de Madonna…”