Tourdriften in je hoofd: elke fietser coureur

De Tour de France overspoelde afgelopen weekend Brussel. © belga
Frederic Vansteenkiste
Frederic Vansteenkiste Medewerker KW

Frederic Vansteenkiste is getrouwd en papa van twee dochters. Hij werkt voor afvalintercommunale MIROM in Roeselare. Voor kw.be blogt hij regelmatig over zijn bestaan als autoloze burger.

Le Grand Départ van afgelopen weekend en de daaraan gekoppelde zaligverklaring van Eddy Merckx, de opmars van geel, groen en bollen in etalages, namiddagen met Michel en avonden met Karl… het leek me niet slecht om het er eens over te hebben: de overeenkomsten (en verschillen) tussen de wielrennerij en de dagdagelijkse ‘huis-, tuin- en keukenverplaatsingen’ met de fiets. Belangrijk, want zoals jullie intussen misschien weten, beschikken wij niet meer over een auto thuis en is de tweewieler tegenwoordig ons belangrijkste transportmiddel. We fietsen naar de winkel en de bakker, van en naar het werk, naar een vergadering… zelfs naar de fietsenhersteldienst.

Nu is de fiets natuurlijk in hoofdzaak een transportmiddel, maar in een wielerstad als Roeselare en in een wielergek landsdeel als het onze, is de link naar ‘de koers’ snel gelegd. Dat is op bepaalde periodes doorheen het jaar extra duidelijk. We leven in een cultuur waar de hoogmis op zondag de voorbije decennia opgeschoven is van de voormiddag naar de namiddag, waar in elke parochie wel ergens een jonge knaap de nieuwe Boonen of Evenepoel hoopt te kunnen worden en waar de saaiste sprintersetappe in eender welke ronde integraal wordt uitgezonden op de nationale omroep. Ik toon mij daarin een loyale onderdaan en durf oprecht beweren ‘koersliefhebber’ te zijn. Ik weet waar er gekoerst wordt, ik ken de namen van de opkomende talenten en de talenten van de gevestigde waarden en ik kan nog altijd een competitieve pronostiekploeg ineenknutselen voor Giro, Tour of Vuelta.

De Spiraalbrug is ineens een col ‘hors catégorie’

Nochtans ben ik zeker niet de meest fanatieke fietsgek. Ik snap geen jota van technische termen of wattages, ben geen wandelende wielerencyclopedie, kijk al lang niet meer naar alle touretappes en hang tijdens het voorjaar nog hooguit een paar zondagen een hele namiddag voor de tv. Ook nooit ernstig overwogen om zelf te koersen bijvoorbeeld en evenmin een traditie om met vrienden fietskilometers te vreten of een of andere mythische berg te gaan oprijden. Nu goed, ik ben nog net geen veertig, dus misschien praat ik gewoon voor mijn beurt en zit ik volgend jaar – met de vliegende start van een spetterende midlife crisis in volle actie – wel elke zondagvoormiddag op de fiets. Dus ja, de koers kan me boeien. Maar neen, ik ben geen coureur.

En toch.

Ik weet nu niet of dat aan mij alleen ligt, maar af en toe – en al zeker als ik alleen op pad ben – waan ik mij eigenlijk wél een wielrenner. Dan rijd ik in mijn hoofd niet zomaar die paar luttele kilometers naar huis, maar wordt het competitiebeest in mij wakker en maal ik eigenlijk een loodzware bergetappe af. De Spiraalbrug of de baan richting Hooglede zijn dan ineens cols ‘hors catégorie’, ik zie nog net geen rijden supporters langs de weg staan. Het is een soort spiegelgedrag dat je vermoedelijk wel eens ziet bij kinderen die hun dromen even voor waar aannemen en in de schoenen van hun idolen gaan staan, maar ik heb het dus ook nog af en toe. Logischerwijs manifesteert het gedrag zich iets frequenter in het voorjaar en tijdens grote rondes.

We leven in een cultuur waar de hoogmis op zondag de voorbije decennia opgeschoven is van de voormiddag naar de namiddag

Er bestaan bovendien verschillende scenario’s. Er is bijvoorbeeld ‘de achtervolging’, waar ik ergens in de verte een ‘vroege vluchter’ ontwaar en ik mij voorneem om die in te halen. Dan gaat de ketting op de zwaarste versnelling, wordt de blik gefixeerd op het doel en is het stampen geblazen. Niet altijd simpel, want je kan niet altijd de snelheid van je opponent inschatten, je krijgt geen tussentijden door via een oortje en voor ‘t zelfde geld slaat de tegenstander plots een zijstraat in en moet je de poging noodgedwongen staken. Maar àls het lukt. Als je na een intensieve inhaalrace je argeloze ‘concurrent’ puffend en hijgend voorbij snelt, dan word je overspoeld door een zegegevoel dat niet zo erg veel kan verschillen van dat van een échte wedstrijd. Dan is het uitkijken om de handjes niet écht in de lucht te steken, de Ludo Dierckxsensiaanse smile valt evenwel niet weg te moffelen. Bonuspunten bovendien als het slachtoffer merkelijk jonger is. Of zo’n valsspeler met een motortje in de fiets. Dan is de prestatie helemààl heroïsch.

Bonuspunten als je tegenstander zo’n valsspeler is met een motortje in de fiets

Want ja, ik ken nu ook wel mijn eigen grenzen en beperkingen en ga de strijd natuurlijk niet snel aanbinden met een afgetrainde wielertoerist of een prof op trainingstocht natuurlijk. Ik houd me aan mijn eigen categorie: de niet meer piepjonge recreatieve fietser. Nu, soms ben ik gewoon ook zelf mijn eigen tegenstander, want de fantasiecoureur kent vanzelfsprekend ook individuele disiciplines. Het nastreven van een nieuwe persoonlijke topsnelheid (In mijn geval momenteel 55 km/u, met stadsfiets inclusief fietstassen en laptoptas over de schouders, wel wind mee en op dat vlotjes bollende fietspad langs de Westlaan). Of de klassieke tijdrit, waarbij je een vast traject (van ‘t werk naar huis, da’s beter voor de motivatie dan andersom) tegen de klok afwerkt. Nog veel spannender dan in het echt, want met immer wisselende parameters als verkeerslichten en overstekende objecten waar ze in de Tour – meestal – geen last van hebben.

Raar hé, allemaal?

Maar geen zorgen: ik ben mij daar van bewust. En voor zover mij bekend bezorg ik er niemand last mee. Tenzij dan natuurlijk de talrijke flandriens die door mij worden voorbijgesneld en zodoende een stevige deuk in hun ego krijgen. Maar die kunnen daar wel tegen. Er moet iémand tweede zijn hé.