Fredje Deburghgraeve. © BELGAIMAGE
Frédérik Deburghgraeve

Het is weer zover, weliswaar een jaartje later dan eigenlijk gepland: de Olympische Spelen. Iedereen, sportliefhebbers op kop, kijkt vier jaar lang uit naar het grootste sportevenement ter wereld. Ik natuurlijk ook, maar als ik zelf aan mijn twee eigen olympische deelnames in Barcelona 1992 en Atlanta 1996 terugdenk, schiet er mij maar één woord te binnen: stress. Geloof me, dat zeg ik niet om te lachen. En ergens natuurlijk ook logisch. Je gaat niet op vakantie naar de Spelen, wel om te presteren. Na afloop van je eigen wedstrijd kan er uiteraard een feestje af, maar nogmaals: de Olympische Spelen doen mij vooral aan stress denken.

De wachtkamer voor mijn wedstrijd vond ik het ergste en zie ik nog levendig voor me. Net als de vijftien minuten ervoor, waarbij ik even met mijn coach samenzat. Op zulke momenten zit je vol spanning op dat fluitsignaal te wachten. Of ik door mijn concurrenten werd geïntimideerd? Neen, op mij had zoiets weinig effect, want ik keek niet naar de anderen en was uitsluitend op mezelf gefocust. Van vaste rituelen moest ik al zeker niet weten, want dan loopt er altijd wel iets niet volgens het uitgetekende plan. Bij mij was het: zwembroek aan en alles geven. De Spelen van 1992, toen ik net negentien jaar was geworden, waren daarin een goeie leerschool. Ergens spijtig dat het er daar niet uitkwam, want er had meer in gezeten. Maar het is nu zo. Misschien heeft het me extra geholpen om vier jaar later in Atlanta wel te kunnen presteren.

Een mooie herinnering blijft in elk geval het olympisch dorp, iets wat je met niets anders kan vergelijken. Samen met 15.000 atleten en een paar duizend begeleiders, terwijl de hele wereld op je zit te wachten. Dat was een heel speciale beleving. Ik weet nog goed dat ik er plots een Chinese basketbalspeler van 2m30 tegen het lijf liep. Imposant om te zien. Maar uiteindelijk is iedereen gelijk. Of je nu een wereldberoemde NBA-speler of een simpele zwemmer uit West-Vlaanderen bent. Het enige dat telde, was die gouden medaille.

Je gaat niet op vakantie naar de Spelen, je gaat om te presteren en alleen dat telt

Een typisch fenomeen op de Olympische Spelen is natuurlijk ook de decompressie na een wedstrijd. De verhalen over Harry van Barneveld en mij zijn natuurlijk bekend en elk jaar worden die verhalen nog sterker gemaakt. Maar als je je hele leven naar dat ene moment uitkijkt, is het maar normaal dat je na afloop feest viert. Uiteindelijk hebben Harry en ik daar alleen veel pinten gedronken en een pak hamburgers gegeten. Meer niet. We hadden er zo lang naartoe geleefd. Ik denk wel dat een topsporter zich dat dan eens mag permitteren. We hebben veel plezier beleefd en niemand anders heeft er last van gehad.

Intussen is het 25 jaar geleden dat ik goud behaalde in Atlanta. Ik word er nog altijd geregeld over aangesproken, maar dan enkel door mensen die me niet kennen. Degenen in mijn directe omgeving praten daar niet meer over. Logisch, vind ik. Je kan die verhalen niet blijven vertellen. Door Tokio 2021 is het nu natuurlijk wel weer iets actueler, maar dat wil niet zeggen dat ik twee weken lang alleen maar voor mijn televisie zal zitten. Ik zal mijn planning niet speciaal aanpassen, maar als er een Belg een finale haalt, in gelijk welke sport, neem ik met plezier plaats voor de buis. Zoals vijf jaar geleden in Rio, toen Pieter Timmers de finale van de 100 meter vrije slag zwom. Hopelijk mag ik dat dit jaar opnieuw doen.