Moeje een skelleke èn?

Ooit stond ik, net als zij, me te vergapen aan al die soorten vlees, in meer kleuren dan ik toen waarschijnlijk al kon benoemen. © Ann De Craemer
Ann De Craemer
Ann De Craemer Schrijfster

Schrijfster Ann De Craemer heeft een passie voor wandelen en fotografie. Elke week maakt ze in Tielt een beeld waarover ze haar gedachten deelt.

Hoe ze daar staat. Dat kleine meisje, de handen in de zakken. Misschien is ze een jaar of zes, zeven. Op haar bodywarmer heeft ze een hartje en zelf hou ik ook meteen van haar. Haar houding wijst op geduld en tegelijk op verwachting. Het meisje zou ik willen opeten – liever dan al het lekkers dat in de toonbank ligt en waarnaar zij zo aandachtig kijkt.

Aan de beurt is nummer 25. Dat ben niet ik, want anders had ik deze foto niet kunnen nemen, daar bij Supermarkt Deweerdt. Dat was vroeger de Sarma en ook de Nopri, al weet ik niet meer wat eerst kwam, maar beide namen herinner ik me uit mijn jeugd. Nog altijd zeg ik, zoals veel Tieltenaren: ‘Ik ga naar de Sarma.’ ‘Naar de Nopri’ gebruik ik nooit, dus misschien heeft de Sarma een groter deel van mijn jeugdjaren ingevuld.

Nummer 25 is het ticketje dat de moeder van het blonde meisje heeft getrokken. Twee meter verder plaatst die haar bestelling. Ze heeft véél nodig, dus steekt het meisje haar handen nog wat dieper in de zakken. Ze kijkt. Ze wacht. Net zoals ik.

Ik kijk naar haar, maar ik kijk ook binnen in mijn hoofd, naar de plek waar mijn verleden zich tot herinneringen heeft gestold. Ooit stond ik, net als zij, me te vergapen aan al die soorten vlees, in meer kleuren dan ik toen waarschijnlijk al kon benoemen. Het ticketje dat vertelt wanneer iemand aan de beurt is, had ik zelf getrokken. Dat vond ik een van de leukste dingen aan een supermarktbezoek: dat rode machientje waarbij je een hendeltje naar beneden moest duwen, en hop, daar kwam een papiertje dat je vertelde hoelang je nog moest wachten. Al wist je dat nooit écht en had ik geleerd dat vooral oudere dames heel wat tijd nodig hadden om hun bestellingen te placeren. Voor hun familie die op bezoek kwam op zaterdag, dacht ik dan automatisch, want ook wij gingen altijd bij meme langs op zaterdagmiddag. Dan ging ik met mijn moeder mee naar de supermarkt, om préparé en lookworst en salami en espe.

Het absolute hoogtepunt van een bezoek aan de slagerij van de Sarma of de Nopri kwam wanneer je moeder haar bestelling had afgerond. Daar kwam dan eindelijk de langverwachte vraag uit de mond van de man of vrouw die niet alleen je moeder had geholpen, maar nu ook jou blij maakte: ‘Moeje een skelleke èn, meiske?’

Ik werd gewekt uit mijn herinneringen toen ik iemand hoorde zeggen: ‘Nee, merci, ‘t is alles.’ Het meisje haalde haar handen uit haar zakken en keek naar haar moeder. Die keek naar de slager, alsof ze samen een geheime afspraak hadden. En daar danste dan die zin door de lucht, die ik al jaren niet meer had gehoord en waarvan ik me al vaak had afgevraagd of ze in deze moderne tijden nog werd gebruikt: ‘Moeje een skelleke èn, meiske?’ Ja, knikte het meisje. De man reikte over de toonbank: een sneetje espeworst, net zoals vroeger tot een dun rolletje gedraaid. ‘Dank u’, zei het meisje terwijl ze ietwat verlegen het vlees met haar rechterhand vastnam. Ik glimlachte en wist toen weer: geluk past in de palm van een kinderhand.