De krant waarvoor ik wekelijks een taalcolumn schrijf, De Morgen, belde me voor een rubriek waarin ze mensen laten vertellen over hun studententijd, meerbepaald over de blokperiode. Een half uur vertelde ik als een echt ratelspaan (zoals we dat in Tielt en misschien ook daarbuiten zeggen) over mijn vier jaar universiteit in Gent en één jaar in Brussel.
Twee uur na het interview, het moment waarop ik aan deze column begin, vertoef ik nog steeds tussen 1999 en 2004, toen ik de tijd beleefde waarvan ‘grote mensen’ op dat moment zo vaak zeggen dat het de schoonste van je leven is en je ervan moet genieten. Heb ik ervan genoten? Absoluut, en ik denk er vaak met heimwee aan terug.
Ik was een zeer saaie student, een nerd zelfs. Een blokbeest. Ik denk niet met nostalgie terug aan mijn studie Germaanse taal- en letterkunde omdat ik elke week in een of ander dranketablissement te vinden was: ik deed dat zelden tot nooit. In mijn eerste jaar zat ik op kot, maar ik besloot zelf – de mobiele telefoon was toen alleen nog een voorrecht van de happy few – met een gesprekje in een telefooncel aan de Gentse Coupure om vanaf de tweede kandidatuur niet langer op kot te gaan.
Ik ging toch niet uit en kon thuis in alle stilte het best studeren. De treinrit van Tielt naar Gent is daarenboven zo belachelijk kort dat ik me vandaag nog steeds afvraag waarom zoveel jongeren wél op kot gaan, zeker nu ze hun vrienden met hun smartphone in een mum van tijd kunnen bereiken.
Elke dag bijleren over taal en literatuur: ik kon me geen mooiere invulling van mijn dagen voorstellen
Was ik een seut omdat ik niet uitging? Dat vonden anderen misschien, maar ik niet. Ik genoot gewoon zozeer van mijn studie dat ik het niet erg vond er veel tijd aan te besteden. Elke dag bijleren over taal en literatuur: ik kon me geen mooiere invulling van mijn dagen voorstellen. Tuurlijk verfoeide ik de blok en de examens. Maar toen al geloofde ik de ‘grote mensen’ dat ik blij mocht zijn dat de enige zorg die ik een jaar lang had deze had: slagen, om daarna drie maanden met vakantie te gaan.
En toch. Toch vind ik vandaag dat ik nog altijd student ben en nog steeds die gelukkigste tijd van mijn leven herbeleef. Wanneer iemand me vraagt hoe oud ik me voel, antwoord ik altijd ‘drieëntwintig’ – de leeftijd waarop ik afgestudeerd ben. Ik doe vandaag nog altijd wat ik graag doe: met taal en literatuur bezig zijn en ik verdien er dan nog mijn dagelijks brood mee.
Boven mijn computer hangt een spreuk van Louis Paul Boon die ik tijdens bijna al mijn lezingen voorlees, en ik u ook hier wil meegeven: Ge moet met liefde arbeiden aan het werk waarin ge het handigst zijt, en beseffen dat uw werk, hoe simpel het ook is, deze en de komende geslachten helpen zal. Over uw eerlijke arbeid in dienst van de gemeenschap zittend, zult ge ontdekken dat ge nergens de zon moet gaan zoeken, want zij zit binnen in u.
Eeuwig student mogen zijn: het is de zon binnen in u, en ik kan alle blokkende studenten het nu al aanraden. Een BMW of misschien zelfs een eigen huis zal ik nooit kunnen kopen, maar mijn geluk heb ik jaren geleden afgekocht toen ik besloot dat ik tot mijn laatste snik student zou blijven.
Opinies
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier