© Facebook
Joost Devriesere
Joost Devriesere Columnist KW

Onze columnist haalt herinneringen op aan de man achter een beeldje.

Ik was zes en zo’n donkere mens had ik nog nooit gezien. Of ja, misschien op tv. Maar in ‘t echt? Nee, dat niet.

Doodsbenauwd was ik van die man in zijn lange jas die ‘Goed voor de maaga, goed voor de keela, eet er maar veel ja’ riep. Ik stribbelde tegen, maar moeder zei dat ik niet moest puppen. Ze sleurde me bij de arm mee in de richting van het klaptafeltje waar hij zijn waar had uitgestald, op de hoek van de Persijnstraat. Op de tafel lag een zwart blok waar de man met een hakmes stukjes van kapte. Die deed hij vervolgens in een puntzak. Op de bus terug naar Aalbeke proefde ik waarom zijn snoepgoed zo populair was: het verzachtte niet alleen de keel, het streelde vooral de tong.

De man wist niet dat zijn vader een bronzen beeldje had gekregen, dat werd gestolen én teruggebracht

Veel later leerde ik dat Karaboeja niet zijn naam was, maar wel die van zijn koopwaar. Het was de Brusselse bakker Vos die voor WO I verschillende soorten snoepgoed en anijs in een ketel aan de kook bracht en het zwarte goedje liet stollen, waarna hij het harde spul door jonge Congolezen liet verkopen in de straten van Brussel, en later op markten over het hele land. Het legde Vos geen windeieren.

Michel Siku was de naam van de man die destijds de Kortrijkse maandagmarkt aandeed met zijn zelfgemaakte carabouya. Eind jaren zeventig, na 52 jaar, hield hij ermee op en gaf zijn kraampje door aan zijn zoon Daniel, die onder het motto ‘Jamais malade, jamais mourir’ nog steeds zijn zwarte goud verkoopt op de markten van Charleroi en Doornik.

De man wist niet dat zijn vader een bronzen beeldje had gekregen op onze Grote Markt, en dat dat ondertussen werd gestolen én teruggebracht. Maar nu dus wel, dankzij Facebook en een nostalgische schrijver van cursiefjes. Vincent, de kleinzoon van ‘Papa Michel’, komt deze week een kijkje nemen in onze stad. Voor mij brengt hij een zakje carabouya mee. Ik watertand al.